Jan van Bakel.



Voor Bert

(Terug naar het hoofdmenu)


Beste Bert,

je zou wel erg vergeetachtig moeten zijn om zelfs dingen te vergeten waaraan je een goede herinnering bewaart. Wat vergeten is wordt niet meer geweten en wat nergens geweten wordt hoort niet tot de werkelijkheid van de wereld. Dat is dus nog wat anders dan kapitaalvernietiging. Toch is het voor de redding van de wereld niet voldoende iets in de herinnering te bewaren. Het dient ook opgeschreven. Niettemin zijn er zaken die bij leven van de betrokkenen niet opgeschreven mogen worden, misschien omdat een hoog gezag meent te weten dat wij tegen hun werkelijkheid niet bestand zullen zijn. Daarom, indien al neergeschreven, zal hun lectuur verboden zijn. En daarom schrijf ik hier toch uiteindelijk liever niet op wat ik weet. Een reden temeer is dat ook jij het immers weet. Dat wij het dus beiden weten en dat, als wij samen misschien ooit niet langer de vestigingsplaats van dat feit zullen zijn, het uiteindelijk ook van onbelang is geworden. Zoals de totale wereld trouwens van onbelang was toen niemand ernaar keek. En weer eenmaal zal zijn. Ik schrijf het natuurlijk wel op, maar toch slechts in zodanig gereduceerde vorm dat mijn tekst niet meer is dan een vage verwijzing naar iets dat zo zwak staat dat het zijn eigen werkelijkheid moet betwijfelen. Maar desondanks, niettemin, toch zullen wij het voorlopig weten.

Ik heb het natuurlijk over 1974, toen jij alweer twee jaar bij Nederlands werkzaam was, naar de klassieke figuur voor bepaalde, dat wil zeggen beperkte, tijd. Want deze of gene wilde zich geen buil vallen aan een vreemdeling. Dan worden er beslissingen genomen. Karel Meeuwesse was destijds jouw baas en ik werd als eenvoudig staflid getolereerd als directeur van het Instituut Nederlands. Met bevoegdheden waaromtrent nog niet op alle hogere niveaus tot in de laatste finesses was doordacht wat hun gewicht kon zijn in bepaalde omstandigheden. In het bijzonder terwijl de organisatie toch al in een permanente crisis verkeerde. Ik bedoel hoe de drie betrokkenen in een procedure speelden die ze geen van allen precies konden berekenen, maar die toch voerde tot een conclusie die in haar laatste consekwentie jouw afscheid heden mogelijk heeft gemaakt.

Maar zoals ik zei, ik zal het niet opschrijven. Het is beter dat het bestaat als een rimpeling ergens in een paar hersens. Uit een waarvan, als men dat zo kan zeggen, deze groet stamt. Wij waren geen broeders in een gezamenlijke strijd of op een gezamenlijk pad. Maar wij hadden soms wel even met elkaar te maken. Dag Bert, het ga je bijzonder.

t.t.
Jan van Bakel.
21 november 2002

Voetnoot

Dat was bij wijze van spreken bij zijn eerste afscheid. Na zijn tweede, zijn laatste, schrijf ik hier op wat ik destijds mocht bijdragen aan zijn liber amicorum.

Terug naar boven