Voorzitter, Dames en Heren, Een kort woord met uw welnemen. Overwegend wat ik hier vandaag zou kunnen zeggen viel mij in dat het zinvol zou kunnen zijn de toon van de historicus te kiezen. Immers, de verschijning van het Nuenens Buukske van Gerard de Laat is een datum van gewicht in de geschiedenis van het Nuenens. Een historische gebeurtenis durf ik te zeggen. Ik denk dat het vandaag de eerste keer is dat er over het Nuenens een boek verschijnt. Wel is er eerder al eens hier of daar iets over het Nuenens geschreven, maar een boek? Neen. En zeker geen Buukske. Lang geleden ben ik in Nuenen geboren. Ik heb er enige tijd gewoond - een jaar of dertien, tot 1940 - en toen ben ik naar kostschool gegaan. De doos van het Nuenens in mijn hoofd is toen bij wijze van spreken gesloten. Die plotselinge beëindiging van mijn levende ervaringen met mijn moedertaal zorgt ervoor, dat ik, nu ik dat mooie Buukske van Gerard lees, eensklaps tot de gewaarwording kom dat dat vroeger allemaal heel anders klonk. Of bestaat dat taaltje van toen nog ergens? Of bestond wat ik nou lees toen ook al hier of daar? Ons huishouden toen was iets aparts, ook als het gaat over hoe er gepraat werd. Mijn moeder was Anna van Dijk, dochter van - zoals hij genoemd werd - Hannes de Smet, die getrouwd was met Beth van de Nieuwenhof, zusje van Jan Klomp die op de Wettense weg samen met zijn zoon het beroep van klompenmaker uitoefende. Waar later nog wel eens iemand met taalkundige belangstelling over geschreven heeft. Zijn vrouw was tante Dien. Die overleed in die jaren. Ik herinner mij nog levendig dat zij, liggend in haar doodskist, een klein wit belletje bruis op haar lip had. Dat breng ik nu onwillekeurig ter sprake, omdat het met onbegrijpelijke precisie in mijn herinnering is gebleven. Het was de eerste dode die ik zag. Hannes de Smet had een smederij-dorsmachinefabriek, waar mijn vader, Toon van Bakel, nog smidskecht is geweest. En waar hij mijn moeder dus heeft leren kennen. Hij zette in de werkplaats wel eens kwasie achteloos een staafje ijzer tegen de ruit als hij mijn moeder in de tuin in de groenten zag werken. Erwten plukken en zo. Allemaal kleine dingen die aan mijn bestaan hebben bijgedragen. Mijn vader was de enige zoon van een wever in de Beekstraat, die het nog zover heeft geschopt dat hij een plaatsje heeft gevonden in de geschiedenis van de schilderkunst, te weten op een schilderij van Van Gogh. Voor mijn gevoel heeft er altijd een scherpe grens van een soort vijandschap gelegen tussen mijn vader en die familie van Hannes de Smet. Een vijandschap die zich vooral - en nu zult u begrijpen waarom ik er hier over spreek - uitdrukte in een zekere afschuw voor de platte manier waarop mijn tantes Van Dijk Nuenens spraken. Mijn vader placht te zeggen: Ge moet 't nie zo schandollig afgééve. Zijn idee van Nuenens was in de Beekstraat heel wat anders dan dat van de Van Dijken. Hoe kan dat toch? Ik heb het nooit begrepen. Wel klonk dat allemaal wat luider en wat ordinair misschien, ook in mijn oren. Mijn vader zou nooit zoiets gezegd hebben als: Ik zal 'r mendjénne wel efkes nu keeke. Ik bedoel die royale toon en dat mendjénne (meteen), jénnichte (enige) en dergelijke. Trouwens ook niet iets als Hè hè, 't is kòhebbe. Zoals mijn moeder wel zei. Misschien streefde mijn vader ook wel een beetje naar wat nettere taal. Zo zei hij vaak dèt in plaats van dè voor het aanwijzend voornaamwoord dat. Het is natuurlijk om zo te zeggen iejt van niks, maar het is wel waar. Verschillen in taalgebruik binnen het Nuenens waren er dus heel wat. Voor mijn gevoel had dat misschien wel met beschaving te maken. Maar er was voorzeker toen al Nuenens en Nuenens. Maar dat ene type, dat van wat minder allooi lijkt me, kwam toen wel en komt vandaag, denk ik, niet meer voor. En dus wellicht ook niet in het Buukske van Gerard. Wie met een wat ouder hoofd het Buukske doorbladert peinst met enige verwondering: Hee, dat Nuenens, dat heeft dus ook zo zijn variatie en zijn geschiedenis! Ik stel dus vast: de aanbieding vandaag van het Buukske van Gerard is een historische gebeurtenis voor het Nuenens, voor Nuenen en voor de Nuenense mensen. Zelfs als ze al vanaf 1940 hier niet meer wonen. Niet zoals alle dingen die gebeuren historische gebeurtenissen zijn, maar in de zin van: gebeurtenissen waarbij je je realiseert dat de wereld veranderd is en dat je je vanaf nu zult moeten afvragen of dat een geluk is of een ongeluk. Zo is nou eenmaal de menselijke ervaring ten opzichte van de dingen die gebeuren. Om zulke ervaringen te kunnen beheersen en verwerken zijn de feestelijke gebeurtenissen uitgevonden. En men wenst elkander geluk en men voert het woord. Daarom dus. Dank u wel.
Jan van Bakel |