Dick Springorum
Genegenheidsberichten in de krant
Een identiteitskwestie


(Terug naar hoofdmenu)

Bladerend in een krant kun je achtereenvolgens berichten tegenkomen als
Lieve R, ik droom nog dagelijks van je. J
en
Liefste Ria, ik kan je niet vergeten. Johan.
Ogenschijnlijk zijn het dezelfde berichten; alleen de manier waarop naar de geadresseerde en de afzender wordt verwezen, verschilt. Is dat verschil relevant?

1 Genegenheidsberichten

1.1

In regionale en landelijke dag- en weekbladen kom je tegenwoordig met een zekere regelmaat berichten tegen als de volgende:

  1. Lieve R, ik droom nog dagelijks van je. J
  2. Prinses. Je was geweldig. Je kabouter.
  3. A. Laat me niet langer wachten. K.
  4. Vincent en Maria, jullie hebben fijne mogelijkheden. JDFBDJE.
  5. Hoi B, over ons heb ik geen twijfels meer! Tot gauw op 5A of nummer 39. Liefs E.
We noemen ze hier teksten van het ``type-A''.

Je vindt ze niet op de pagina met familieberichten, maar in de kolommen van rubriekadvertenties, onder verschillende rubriekbenamingen, zoals `personen gezocht', `(korte) mededelingen' en `felicitaties'.

Het gaat kennelijk om een privé-bericht van een afzender (Z) aan een geadresseerde (A). Soms is de inhoud een verzoek om een reactie, of om een rendez-vous; soms is de inhoud een gelukwens; soms een aanhankelijkheidsbetuiging of een liefdesverklaring. Vanwege de dominante expressie van genegenheid duid ik dergelijke berichten aan met de term `genegenheidsberichten'; en vanwege het feit dat ze in een krant/ zijn geplaatst, noem ik ze `open genegenheidsberichten'1 .

1.2

Elders in diezelfde krant, op de pagina met familieberichten, zou je de volgende berichten kunnen tegenkomen (we noemen ze teksten van het ``type-B''):
  1. Liefste Ria, ik kan je niet vergeten. Johan
  2. Bas, We zullen je missen. Je vrienden.
  3. Opa Bram, we blijven aan je denken. Wim en Jaap.
  4. Dag lieve Karin. Wij drieën blijven, al zijn er nog maar twee. De zusjes Jansen. Lidwien en Odette.
  5. Oma Klaassen. Jouw tulpen bloeien weer. Astrid en Marcel.
Zij worden daar geplaatst in de volgende opmaak:

            Liefste

                      RIA


              ik kan je niet vergeten


                                     Johan
Ook dergelijke berichten zijn `genegenheidsberichten'; en plaatsing in een krant maakt ze eveneens tot `open genegenheidsberichten'.

2 Open genegenheidsberichten en de lezer.

Goffman, wegwijzer in communicatie-analyse, heeft er in zijn artikel ``Footing''2 op gewezen dat het eenvoudige communicatiemodel van `een spreker of zender die zich met een boodschap wendt tot een hoorder of ontvanger' bij lange na niet voldoet als afspiegeling van alledaagse communicatiesituaties.

Er zijn in taalgebruiksituaties van alledag naast `toegesprokenen' en `geadresseerden' voortdurend ook `omstanders' en `meelezers', die weliswaar niet direkt bij het proces van interactie betrokken zijn, maar die zich toch in dat proces kunnen mengen, of die bij die interactie betrokken zouden kunnen worden3 ; in tegenstelling tot weer anderen die een gesprek of een schriftelijke boodschap toevallig (of minder toevallig) opvangen of onder ogen krijgen.

Maar er zijn ook situaties waarin de interactie of de conversatie tussen twee personen gevoerd wordt juist ópdat die conversatie door ánderen waargenomen zal worden, terwijl die anderen geen deelnemers aan die conversatie zijn en ook niet k'{u}nnen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval bij film- en toneeldialogen4 , dialogen in hoorspelen5 , interviews voor radio en tv6 , etcetera; en het is ook aan te wijzen in roman- en toneeldialogen, waar de personages geacht worden de lezer in te voeren in hun wereld --- een probleem dat uiteraard door de auteur opgelost moet worden7 .

Teksten van het type-A en de lezer

Die dubbele geadresseerdheid lijkt ook aanwezig te zijn bij de open genegenheidsberichten van type-A. Althans, zij worden door hun plaatsing in een krant nadrukkelijk onder de ogen van anderen gebracht, die dan ook op dergelijke berichten zouden kunnen reageren.

Wat moeten lezers met dergelijke genegenheidsberichten?

In een discussie daarover werd naar voren gebracht, dat ze op eenvoudige wijze benut zouden kunnen worden voor flirtgedrag, en misschien daarvoor ook wel bedoeld zijn. De gedachtegang daarbij is in grote lijnen de volgende.

Over de identiteit van de betrokkenen in een bericht als

  1. Lieve R, ik droom nog dagelijks van je. J

is geen uitsluitsel te geven. Niet alleen niet voor de toevallige en argeloze lezer van de krant voor wie het bericht kennelijk niet bestemd is; ook niet voor de betrokkenen. Immers, de betrokkenheid bij het bericht kan nooit met zekerheid geclaimd worden door een R die zich in de geadresseerde meent te herkennen, noch door een J die verklaart de afzender te zijn: er zijn ongetwijfeld nog vele andere R's van wie nog legio J's dagelijks zouden kunnen dromen. Maar de betrokkenheid bij het bericht kan ook niet met zekerheid worden afgewezen: een R met een J in haar kennissenkring ZOU de geadresseerde kunnen zijn, en deze aan R bekende J ZOU de afzender kunnen zijn.

Het is voor de feitelijke afzender van het bericht --- en voor andere J's --- steeds mogelijk om identificatie van een R uit diens kennissenkring met de R uit het bericht zowel te claimen als af te wijzen; en hetzelfde geldt ten aanzien van de identificatie van J als de feitelijke afzender. Het gevolg is een onzekere situatie, die in beginsel voor onbepaalde tijd in stand kan worden gehouden --- en waarvan de onzekerheid uiteindelijk onoplosbaar zou kunnen blijken te zijn.

Daar komt bij, dat een dergelijk bericht in een krant/ daarin ook door een derde geplaatst kan zijn, hetzij om een R de avances van een J op te dringen, hetzij om een J avances tegenover een R in de schoenen te schuiven, of om welke reden dan ook. Zekerheid daarover is er niet, en is ook niet verkrijgbaar.

Een bericht van het type-A in een krant maakt het in deze vorm tot een bericht dat mógelijk maar nooit zéker bestemd is voor `mij', en dat mógelijk maar evenmin zéker afkomstig is van `hem' of `haar'. Met alle J's die dat wensen, in de comfortabele rol van de kat en alle R's die zij daarvoor hebben uitgekozen in de ongemakkelijke rol van de muis: de door een flirtende partij zo gewenste rolverdeling.

In diezelfde discussie kon overigens niemand meedelen in zijn omgeving ervan getuige te zijn geweest, dat dergelijke berichten ooit daadwerkelijk in het hier geschetste kader van flirtgedrag gebruikt zijn. Die feitelijkheid is hier evenwel van minder belang dan de veronderstelling dat dergelijke berichten zich daarvoor wel zouden kunnen lenen.

Teksten van het type-B en de lezer

De plaatsing van dit type genegenheidsbericht in een krant, op de pagina met familieberichten, temidden van overlijdensberichten, zwart omkaderd, met de opmaak van de tekst als in andere overlijdensberichten, maakt dit bericht tot méér dan een bericht dat aan Ria is geadresseerd: het bericht heeft of krijgt voor de lezers van de krant de communicatieve functie van een mededeling van overlijden8 .

Voor sommigen roept deze wijze van berichtgeving van overlijden verbazing en irritatie op, zo is mij gebleken. Die verbazing en irritatie hebben, voorzover ik daarvan kennis heb genomen, niet zozeer te maken met de --- overigens nogal triviale --- constatering van het irrationele van de adressering, als wel met de vaststelling dat --- in mijn parafrase, D.S. --- ``in deze nieuwe trent mensen hun identiteit verhullen'' en ``de lezer maar laten raden wie wie is''.

3 Identiteit

Er is kennelijk iets aan de hand met de verwijzing naar de identiteit van de betrokkenen in genegenheidsberichten in de krant. Enerzijds constateren we een typisch verschil tussen de manier waarop naar de identiteit van de betrokkenen verwezen wordt in de twee hier onderscheiden teksttypen (A en B); anderzijds lijkt het alsof in beide teksttypen de identiteit van de betrokkenen verhuld wordt. Aanleiding om nader bij de verwijzing naar identiteit stil te staan.

3.1 Identiteitsstermen

Onder identiteitstermen verstaan we hier: taalelementen of combinaties van taalelementen die globaal als `persoonsnamen' (kortweg: als `namen') kunnen worden beschouwd.

Namen worden niet ten onrechte `indexicale taalelementen' genoemd: de verwijzing naar concrete personen komt immers tot stand op het moment van gebruik9 . Bovendien geldt, dat ze in hun gebruik een `unieke referentie' hebben: met het gebruik van namen wordt in het alledaagse taalverkeer10 naar één en slechts naar één persoon verwezen.

Dit sluit echter niet uit, dat die ene persoon in het sociale verkeer meerdere namen kan hebben. Die diversiteit correspondeert met de diversiteit in gebruiksconteksten. Als de meest in het oog springende parameter van die gebruiksconteksten wordt wel `de aard van de relaties' aangewezen tussen de betrokkenen (de zender, de geadresseerde en soms ook een ander naar wie in het bericht verwezen wordt).

Deze diversiteit in sociale relaties/ wordt weliswaar niet inventariserend beschreven, maar wel erkend in de in de sociolinguistiek gebruikelijke tweedeling in `formele' relaties enerzijds, en `informele' relaties anderzijds.

Formeel/ noemt men de relaties die mensen aanwezig veronderstellen in het algemeen maatschappelijk verkeer, met als prototype daarvan de relatie tussen de publieke overheid en de individuele staatsburger. Centraal in het naamgebruik binnen die relaties staat de achternaam/ (`surname', `familienaam'); bijkomend zijn de voornaam of voornamen (waarmee hier bedoeld zijn: de officiële voornamen, de doopnamen), of de initiaal of initialen daarvan.

Informele/ relaties zijn de betrekkingen die beschouwd worden als verbijzondering van formele relaties. Die verbijzondering kan gegeven zijn met familiebanden, maar kan ook tot stand komen door verandering en/of verkleining van de aanvankelijk formele relatie. Met deze informele relaties corresponderen verbijzonderingen in de naamgeving. De meest opvallende daarvan is de vervanging van de achternaam door de voornaam/ als centraal element in de identiteitsterm; zodanig, dat het gebruik van de achternaam in combinatie met de voornaam nog slechts geldt als een nadrukkelijk gemarkeerde vorm van naamgebruik. Bijkomende veranderingen als de vereenvoudiging van de officiële voornamen (van Johannes naar Jan) of zelfs vervanging daarvan (van Theodorus door Dick) blijven hier kortheidshalve buiten beschouwing. Evenmin gaan we hier nader in op de systematiek in en rond het gebruik van voornamen binnen de familiekring; en ook laten we het gebruik van koosnamen voor en door intimi buiten beschouwing.

We wijzen er met nadruk op dat de hier besproken identiteitstermen, onderscheiden door het verschil in `sociale betekenis', wel steeds gebruikt worden voor onverhulde/ identiteitsaanduiding. Dat geldt niet slechts voor het gebruik van `de achternaam' binnen formele relaties; het geldt evenzeer voor het gebruik van `de voornaam' binnen informele relaties.

3.2 Verhulde identiteit

Soms vinden taalgebruikers het gewenst om in hun berichtgeving de identiteit van betrokkenen te verhullen.

Dat vind je bijvoorbeeld in de verslaggeving van strafzaken. Daar volgt men de code dat de identiteit van delinquenten slechts verhuld wordt weergegeven; een code die zelfs door de boulevardpers - zij het slechts tot op geringe hoogte - gevolgd wordt. De gebruikelijke verhulling komt tot stand door de achternaam, centraal element in de verwijzing binnen de hier veronderstelde formele relaties, te vervangen door de initiaal daarvan. Op grond daarvan weten we ook dat in de contekst van een dergelijk bericht de laatste initiaal die van de achternaam is.

3.2.1 Verhulde berichten

Berichten van het type-A kunnen m.i. in onze communicatie-kultuur beschouwd worden als `verhulde berichten', als berichten waarmee men in het openbaar terughoudend is. Op grond waarvan?

Er zijn diverse motieven aan te voeren.
Het gaat --- naast andere inhoudelijke aspecten, zoals het maken van afspraken --- steeds om een demonstratie van genegenheid van Z voor A. In de kultuur waarin ik meen te leven, is het onwaarschijnlijk, hoewel niet geheel uitgesloten, dat Z geen andere mogelijkheid heeft om dit bericht aan A kenbaar te maken dan via de krant. Anderzijds kent diezelfde kultuur situaties waarin de betrokkenen het niet wenselijk achten dat een andere mogelijkheid benut wordt: hun liaison, of wat daarvoor moet doorgaan, dient verhuld te blijven voor derden, die met hun kennis daarvan de relatie zouden kunnen verstoren. Dat zou kunnen verklaren dat betrokkenen met de vermelding van hun identiteit terughoudend zijn.

Misschien speelt er (bovendien?) een ander motief mee: de psychologische drijfveer om op enigszins uitdagende wijze details uit een gemeenschappelijke biografie in de openbaarheid te brengen. Als ik het goed zie, dan zit het uitdagende in het feit dat een gedeelte van de biografische bijzonderheden wordt onthuld, terwijl een aanvullend gedeelte, dat noodzakelijk is voor een volledige interpretatie, verzwegen blijft. Dat complementaire gedeelte KAN worden verzwegen, omdat het aan insiders voldoende bekend is; en het DIENT te worden verzwegen, om insiders de gelegenheid te bieden zich door een trefzekere interpretatie te manifesteren als competente insiders. Tot de aspecten die dan enigszins verhuld worden, behoort in de regel ook de identiteit van de betrokkenen11 .

3.2.2 Onverhulde berichten

In overlijdensberichten als die van het teksttype-B is de informele relatie tussen afzender en geadresseerde evident. En anders dan bij de eerder genoemde genegenheidsberichten van het type-A meen ik dat de opstellers van een dergelijk overlijdensbericht geen enkel motief hebben om hun identiteit te verhullen. Verhulling van identiteit bij dergelijke berichten lijkt mij een anomalie te zijn. De informele intieme relatie overheerst; en die relatie verdraagt geen formele identiteitstermen. Maar van `verhulling van identiteit' is geen sprake. De taxatie van `sommigen' dat hier `tegen de code in' de identiteit van betrokkenen verhuld wordt, interpreteer ik als een vaag verwoorde afwijzing van deze nieuwe praktijk; een afwijzing die algemener gericht zou kunnen zijn tegen het toenemend gebruik om óók in situaties van algemeen maatschappelijke omgang ter identificatie de voornaam en slechts de voornaam te gebruiken12 .

4 Voornamen of initialen?

Het mag dan zo zijn dat het in berichten van het type-A wenselijk wordt geacht om de identiteit van de betrokkenen te verhullen, dat verklaart op zichzelf nog niet dat men daarvoor dan de initialen van de voornamen kiest.

Vanuit communicatie-technisch oogpunt zou men ook voor de volledige voornamen hebben kunnen kiezen: enerzijds wordt de doeltreffendheid van de communicatieve activiteit niet onaanzienlijk vergroot; en anderzijds biedt het gebruik van die voornamen weliswaar niet dezelfde, maar in de praktijk wel voldoende mogelijkheden om, indien dat wordt gewenst, een mogelijke identificatie af te wijzen.

Dat men niet voor de volledige voornamen kiest, heeft m.i. dan ook niet direkt te maken met de grotere kans op ongewenste identificatie. Het heeft naar mijn mening te maken met het feit dat het gebruik van volledige voornamen in de hedendaagse taal-kultuur geldt als een on/verhulde verwijzing naar identiteit.

Welnu.
Wil men het bericht de betekenis meegeven dat het hier om een `verhuld bericht' gaat, dan kan men dat bewerkstelligen door te kiezen voor identiteitstermen die de identiteit verhullen. Dat doen identiteitstermen overigens niet op eigen kracht: zij ontlenen die kracht aan het patroon van verwijsmogelijkheden zoals dat momenteel in onze taalkultuur functioneert.

Dick Springorum

Terug naar boven

1. Er zijn ook andere interpretaties denkbaar. Een (argwanende?) collega meende stellig dat hier sprake is van gecodeerde berichten in duistere praktijken, en was verbaasd over mijn (naïeve?) verbazing daarover. Ik sluit die interpretatiemógelijkheid hier overigens niet uit; maar omdat voor dergelijke berichten dan toch de vorm gekozen is van `genegenheidsberichten', beschouw ik ze hier als zodanig.
Terug

2. E. Goffman: Footing. In: Semiotica 25 1979, pp. 1-20./ Ook opgenomen in E.Goffman: Forms of Talk, Basil Blackwell, Oxford 1981, pp. 124-160.
Terug

3. Elders heb ik geprobeerd aan te geven hoe de `derde persoon' in triadische situaties toch meestal als een `tweede persoon' in de conversatie betrokken wordt (Th.Springorum: De derde in triadische situaties. In: Gramma/ 1 1977, 1, pp. 11-21).
Terug

4. Zie Maria Schasfoort: Een sociolinguïst als filmtoeschouwer. Overwegingen bij de paradoxale positie van de filmtoeschouwer als `geadresseerde afluisteraar'. In: W.K.B.Koning [red.], Taalbeheersing in Theorie en Praktijk, Foris Publications, Dordrecht 1985, pp. 249-257.
Terug

5. Zie C.H.Bulte: Het Nederlandse Hoorspel. Aspecten van de bepaling van een tekstsoort, H&S, Utrecht 1984.
Terug

6. Zie John Heritage: Analyzing News Interviews: Aspects of the Production of Talk for an Overhearing Audience. In: Teun A. van Dijk [ed.]: Handbook of Discourse Analysis, vol.3, pp. 95-120. Academic Press, London etc. 1985.
De stelling dat het in kritische media-interviews, vanwege die oriëntatie op de kijker of luisteraar, uiteindelijk slechts om `schijngevechten' gaat heb ik aannemelijk proberen te maken in: Th. Springorum: Kritische vragen en ontwijkende antwoorden. Het politieke interview als schijngevecht. In: R. van Hout, E. Huls [red.]: Artikelen van de Eerste Sociolinguistische Conferentie, Eburon, Delft 1991, pp. 369-385.
Terug

7. Zo ironiseert Sybren Polet dit roman-technische probleem van het verstrekken van vooronderstelde informatie aan het begin van zijn roman `Breekwater' als volgt: (de hoofdpersoon vraagt aan zijn echtgenote:) ``Hoe gaat het met onze dochter die in Australië woont en die getrouwd is met een mijnbouwkundig ingenieur?'' (geciteerd door Dr.M.C.van den Toorn: Presuppositie en syntaxis, Tjeenk Willink, Groningen 1976, p.1).
Terug

8. Dat die mededelende functie gekoppeld is aan de plaatsing in de krant, in de hier aangegeven opmaak, en niet aan aspecten van de gebruikte taal op zichzelf, is vast te stellen wanneer men deze teksten vergelijkt met dezelfde teksten elders in het ritueel rond een begrafenis (bij grafkransen, op grafopschriften, op gedachtenisprentjes en dergelijke).
Terug

9. Deze betekenis gaat terug op die van `indices' in de tekentheorie van Peirce, zoals samengevat en weergegeven door Ch. Morris in: Writings on the General Theory of Signs, Mouton, The Hague/Paris 1971.
Terug

10. Hier heb ik dus het `gewone' gebruik van namen op het oog, zoals dat voorkomt in alledaagse situaties van interactie; op `bijzonderheden' in het gebruik van eigennamen --- in zelfnoemfunctie, of als soortnaam --- gaan we hier niet in.
Terug

11. Een mooi voorbeeld daarvan trof ik aan, toen enige tijd geleden een bevriend echtpaar bij gelegenheid van hun huwelijksjubileum door hun kinderen verrast werd met een krant/, die volledig gevuld was met de hier bedoelde enigszins verhulde beschrijving van bijzonderheden uit hun biografie.
Terug

12. Ik beschouw deze toename van het gebruik van de voornaam als een algemeen herkenbare ontwikkeling, waarvoor ik overigens geen systematische documentatie beschikbaar heb. Ik vermeld slechts dat naar mijn ervaring studenten `tegenwoordig' elkaar op de eerste plaats via hun voornamen kennen; dat zij zich ---en dat geldt ook voor andere jongeren--- aan de telefoon doorgaans slechts met hun voornaam melden; en dat de ledenlijst van de studentenroeivereniging Phocas van het jaar 1991/1992 gealfabetiseerd is op voornamen.
Terug