Terug naar hoofdmenu
Vooraf
Hier volgt, in de vorm van een kroniek van dag tot dag, de beschrijving van mijn
persoonlijke lotgevallen in de week van Dolle Dinsdag in Nuenen.
Mijn ervaringen zijn gekoppeld enerzijds aan de parallelle gebeurtenissen
die mijn directe familieleden ondergingen, anderzijds, op summiere wijze,
aan een korte karakterisering van de krijgsgebeurtenissen in
het oostelijk deel van Brabant. Wat dit laatste betreft berusten
mijn opmerkingen niet op bestudering van
historische documentatie van algemene aard maar uitsluitend op eigen speculatie over
wat ik zag geschieden. Aan het einde echter voeg ik enkele fragmenten
toe van beschrijvingen
welke te vinden zijn op het internet. De teksten die ik gebruik
zijn van de auteur Roel Kerkhoff en bevinden zich op de
lokatie: www.rememberseptember44.com.
Daarvandaan stammen, met toestemming van de auteur, ook het kaartje - waarop ik Nuenen heb toegevoegd -
en de toegevoegde foto's.
Zondag 17 september
In de zomer van 1944 was ik zestien jaar oud. Ik was leerling
van het klein seminarie Beekvliet
sinds september 1940 en ik was kersvers overgegaan naar de vijfde
klas, de poesis. De voorafgaande twee jaren was mijn
woonplaats Udenhout geweest, waar de derde en vierde klas
huisden midden in het dorp, vlak achter de kerk.
Achter ons voetbalveld, behorende tot de kerkelijke
goederen - een parochiehuis met een paar losse
bijgebouwen, omgeven door een omheind park
waarin herten liepen - achter dat voetbalveld sportten
geregeld duitse soldaten die ergens in kazerne lagen.
Wat me nog het meest aan ze opviel was dat ze meestal zo half
naakt liepen. De laatste
zomer voor de grote vakantie was de tijd van de invasie in
Normandië geweest. Veel onrust en geruchten. 's Nachts
vaak een hemel die van horizon tot horizon vol koperen
vliegtuiggeluid hing, waarnaar wij op de slaapzaal
voor de smalle geopende ramen ademloos stonden te luisteren.
Die slaapzaal was de toneelzaal van het parochiehuis. Ze
grensde aan het hertenpark, maar daarvan hadden we 's nachts
weinig last. Toen de zomervakantie aanbrak waren we er ons
natuurlijk absoluut niet van bewust
dat het volgende studiejaar pas op 1 december zou aanvangen.
De decembermaand van het Ardennenoffensief.
Tijdens de vakantie - en ik was dus in Nuenen - naderden
de geallieerde troepen vanuit Frankrijk. Parijs werd ingenomen en de
tocht naar het noorden ging snel. België werd bereikt,
misschien zelfs al het Albert-kanaal. De haveloze duitse legers met paarden,
fietsen en krakkemikkige vrachtwagens trokken dagenlang, wekenlang
zelfs stel ik me voor, door Nuenen naar het noorden. Ze zullen ook
wel andere routes gevolgd zijn, maar bij ons ging de duitse terugtocht
via Gerwen. Soms rustten er eenheden een
tijdje uit naast ons huis onder de bomen van de Voort.
Daar waren we niet zo blij mee, want de
engelse luchtmacht opereerde bij dag en viel vaak
vluchtende troepen aan.
Het was ook in de vroege weken van die vakantie dat de duitsers
overgingen tot het opblazen van het vliegveld in Eindhoven.
Ik geloof dat we toen al met z'n allen beneden sliepen in kermisbedden
zoals dat heette.
Er is een nacht geweest dat het kabaal van die onderneming ons
hele gezin uit de slaap joeg. Vader dirigeerde ons naar het
gangetje tussen de keuken en het washuis. Dat was het deel van
het huis waar je het minst op je kop kon krijgen als de boel
instortte. De lichte buitendeur van dat gangetje vloog telkens
open bij een zware klap. Vader hield de klink vast
en de deur lichtjes geopend. Na de klap zette hij ze weer in de
oude stand: vast in de hand en net aan.
Bij het naderen van de legers
werd er in het dorp druk over gespeculeerd of de frontlinies zonder zware
strijd over ons heen zouden gaan. Zie maar eens naar België,
werd gezegd. Daar werd blijkbaar flink gevochten.
Maar Tonna Vermulst meende: Den Bels is altijd een
lochte stad geweest. De toorn en wrake Gods kan daar
natuurlijk niet uitblijven.
Zoiets hadden wij niet te vrezen. Ik weet niet meer in detail wat er
allemaal precies is voorgevallen voordat het 17 september was.
Op die zondag gingen we in een
onrustige en dreigende sfeer naar de hoogmis - de laatste mis, zeiden wij
- die begon om tien uur. De mensen waren onrustig, bezig als ze
waren om te bepalen wat er buiten voor vreemde geluiden klonken.
Ook hiervan weet ik niet meer of het alleen om vliegtuiggeronk ging.
Er zullen ook wel zware dreunen en ontploffingen te horen zijn
geweest. Toen we buiten kwamen was het duidelijk dat er iets zeer
ingrijpends bezig was te gebeuren. Aan de westelijke horizon, die
wij kort daarna goed konden bekijken toen we vanaf het plat dak aan de achterkant
van het huis in de goot waren geklommen, was druk verkeer van vliegtuigen
met voortgetrokken gliders erachter. Wisten we toen al dat er een luchtlanding
aan de gang was even ten noorden van Son?
Hoe die dag verder verliep staat mij niet meer bij. Duidelijk in
mijn herinnering staan wel de volgende dagen, vooral de dinsdag. We wisten toen
dat er Amerikaanse troepen waren geland. Ze waren naar het zuiden
getrokken om de brug over het Wilhelminakanaal veilig te stellen
en hadden daarbij lichte vuurgevechten met sporadische duitse
troepen geleverd. Ze waren doorgerukt naar de noordelijke kanten van
Eindhoven. Daar troffen ze troepen aan van nog steeds terugtrekkende
duitse eenheden. Die waren kennelijk niet op vechten ingericht.
Naar het verhaal gaat, lieten de partijen elkaar ongemoeid.
Relaxte amerikanen die praatten en lachten met de burgers en de
duitse uitschot-troepen, in armoei en zwijgende schrik op de vlucht.
Maandag 18 en dinsdag 19 september
Van de maandag herinner ik me weinig concreets. Achteraf moet ik
vaststellen dat dat de dag moet zijn geweest dat de ondergrondse
verzetstrijders van de PAN in blauwe overalls en gewapend door
het dorp trokken, kennelijk in het bewustzijn dat de macht nu aan hen was.
Wellicht is dat ook de dag geweest dat de moffen-meiden werden kaalgeknipt.
Dat gebeurde vóór het raadhuis op de stoep. Na afloop
vluchtten ze gebogen en vol schande door de menigte naar huis.
Dinsdag - Dolle Dinsdag - was een feestdag. We hadden nog geen engelse of amerikaanse
soldaat gezien, maar de bevrijding was voor ons duidelijk een feit.
Alle huizen vlagden. De kinderen liepen in oranje. Bij ons stak
voor het eerst na jaren weer de lange vlaggemast naar buiten door het
kleine raampje in de voorgevel. Binnen werd de mast vastgebonden
in een kruis van twee zware latten, midden op zolder. Vlak achter
de mangel die daar stond. Vader zal hem uitgestoken hebben, want wij waren
misschien wel mans genoeg daarvoor, maar ik weet niet of we zulke
initiatieven al konden nemen.
Ik denk dat het kort na de middag was dat ons gezin zich in
tweeën deelde. Vader ging met Tien en mij op de fiets naar
Son om naar de amerikaanse soldaten te gaan kijken en wellicht te
kunnen delen van de sigaretten en de chocola die ze, zei men al, op ruime schaal
uitdeelden. Allemaal van die lekkere zoete camels. Het was al
gebeurd dat ze een arme Sonse boer met een vaag gebaar naar hun
rugzak wezen toen hij om sigaretten bedelde.
Maar er gebeurden
ook andere dingen. Iemand had gezien dat ze voetbalden met het
hoofd van een gesneuvelde duitser. Zou dat nou waar zijn?
Wij stapten op de fiets en moeder ging met de rest van het gezin
naar de tantes op den Berg. Die woonden vlak bij het raadhuis
en daar kon je de feestelijkheden dus goed bekijken.
Je zag ook daar weer de binnenlandse strijdkrachten van de PAN met
het geweer op de rug en
ook Grardje Peters, de onderwijzer die bij de
tantes in de kost was, die een belangrijk man van de ondergrondse bleek te zijn.
Daar bij het raadhuis is op zeker moment een geallieerde
soldaat aangekomen op
de motor. Het was een jongen uit Nederwetten, meen ik te weten, die
geëmigreerd was en zich nu als eerste kwam melden als bevrijder.
Waren we nou bevrijd of niet?
Met vader reden we naar Son. Volgens de bronnen waren de eerste tanks
van het tweede Britse leger van Dempsey daar al aangekomen,
maar ik meen dat
we alleen amerikaanse soldaten hebben aangetroffen die, na de gevechten
van de vorige dagen, links en rechts bezig waren zich te installeren.
Van die gevechten zagen we de gevolgen. Het meest hard en direct
was de confrontatie met twee gesneuvelde jonge duitse soldaten.
Ze lagen aan de zuidkant van het kanaal, net ten westen van de brug
op een klein stukje akkerland. Even verderop stond een loods of
schuur. Jaren later heb ik altijd weer naar dat gebouwtje
gekeken als ik door Son passeerde. De twee soldaten waren in de
volle loop neergeschoten. Ze lagen nog in loop-houding en kennelijk
waren ze naar die schuur op weg om zich te bergen voor dat
onverwachte vuur vanuit het noorden. Het was zowaar geen
koningsgraf wat ik zag, maar wel waren al papieren en andere
kleine dingen uit hun kleding geroofd, bekeken en weggeworpen.
Het is niet altijd moeilijk om de barbaren aan te wijzen.
Uit zulke details blijkt dat wij eigenlijk rondliepen in een
sector van het front waar nog maar net gevochten was en waar ieder
moment vanuit een onverwachte hoek de strijd weer zou kunnen
opvlammen. Dat werd later op de dag maar al te duidelijk.
Toen we met ons drieën naar Nuenen terugfietsten kwamen we
een eind voorbij Nederwetten op de Broekdijk mensen tegen die
riepen: "Kijk uit, heel Nuenen zit vol duitsers!" Je gaat wat
langzamer fietsen en je denkt: wat zal dat nou zijn? En als er
dan nog meer van zulke dingen geroepen worden besluit vader niet
via de Gerwense kant Nuenen binnen te gaan, maar rechtsaf te slaan
via het Broek. Daarlangs kwamen we dan eindelijk aan in het huis
van tante Lies van Weert, wonende direct achter het huis van haar
schoonvader Willem van Weert, vooraan rechts in wat toen de
Telefoonstraat heette en thans de Monseigneur Cuytenlaan is.
We waren niet naar het huis van de tantes gegaan
dat een honderd of wat meter dichter bij het raadhuis op den Berg
lag. Waarom niet? Natuurlijk omdat dat vanuit het Broek minder
gemakkelijk te bereiken was maar toch ook, vermoed ik, omdat
vader al direct van het begin af aan rekening hield met mogelijke
vergeldingsdaden van - gisteren pas gevangen genomen -
produitse dorpsgenoten en door hen
te hulp geroepen duitsers. Dat was een algemeen bekende figuur
uit de oorlogstijd. Iedereen die enigszins
maatschappelijk prominent geacht kon worden moest
in zo'n situatie op zijn hoede zijn.
Bij tante Lies in huis troffen we moeder aan met haar jeugdig
gezelschap. Natuurlijk herinner ik me ook van die situatie geen
details die met succes in een verhaal als dit vermeld hadden
kunnen worden. Wat mij wel en terdege is bijgebleven was
het verhaal over de volslagen bij verrassing vanuit de Beekstraat
binnenrollende duitse tanks. Honderd en tachtig stuks wist men
later. Later ook herinnerde men zich
dat ze eigenlijk al geruime tijd een ver en dreigend gedreun en
gebrom hadden gehoord van achter in de Beekstraat en de hei.
Zo'n geluid dat je meer hoort met je buik
dan met je oren. Wij drieën waren er niet bijgeweest. Toen we daar bij
tante Lies in huis stonden te praten had ik nog geen
spoor van die duitse troepenmacht waargenomen.
De schrik en de ontzetting waren groot.
En duidelijk was de conclusie die, vooral door dreiging in het
persoonlijke vlak, getrokken werd:
dat oranje bij ons thuis moet worden opgeruimd, de vlag
moet worden binnengehaald. Wie gaat dat doen? Vast stond daarbij -
dat blijkt duidelijk uit deze opgeworpen vraag -
dat onze ouders niet naar huis zouden
teruggaan. En natuurlijk de kinderen evenmin.
Alles vanwege een beklemmende schrik voor represailles.
Op zeker moment zijn Tien, Zus en ik op weg gegaan naar ons huis.
Ook weer niet via de gewone harde dorpsweg, maar achterom: door
de Telefoonstraat, voorbij groentenboer Brigge, dan linksaf de
Weverstraat in en dan tenslotte weer naar links, de Boordseweg
oversteken en - denk ik - langs het huis en tuin van Mies Beks door de
Walhut naar huis.
We zijn als razenden door het huis gegaan. De vlag naar binnen.
Alles wat oranje was en ons kon verraden verzameld en weggestopt.
De plaats waar we het wegborgen is niet om te vergeten. In de
gladde cementen vloer van het fabriek had vader
al tijden geleden een gat gehakt en
een schuilplaats uitgegraven. Een hol waar een mens in kon. Boven dat
gat stond een tafel die een plankier had laag boven de grond.
Op dat plankier lag wat lichte rommel, wat gebreid goed en zo.
Daaronder zat een luikje.
Als er gevaar zou dreigen door razzia's kon daar een mens zich
snel verbergen. Vader heeft zelfs eens een kennis laten zoeken.
Hij liet even niet kijken om Tien de gelegenheid te geven zich
te verstoppen. Het zoeken leverde zelfs geen resultaat op nadat Tien
was uitgenodigd om zich door roepen te verraden. In dat gat werd
al het oranje goed verstopt.
Hoe laat zal het geworden zijn? Ik denk zo tegen zevenen in de
avond. We verlieten gedrieën het huis en gingen op weg naar
onze ouders terug. Weer niet over de harde weg maar opnieuw achterom:
de Voort in, niet direct rechts achter onze tuin langs door de
Walhut, maar verderop bij Vermulst rechtsaf naar het kruispunt met de
Boordseweg. Ergens vlak bij dat kruispunt
- waar vader bij onze zondagse wandelingen altijd placht te
zeggen Hier komt nog eens keer een verkeersagent te staan,
hoewel ik toen natuurlijk geen tijd had om daaraan te denken -
kwamen we mensen tegen
die ons waarschuwden dat er in het Broek geschoten werd. Het zat
daar vol duitse soldaten. We raakten natuurlijk wat van de wijs.
Het overleg schoot tekort, de een talmt wat langer, de ander
probeert liever wat harder door te lopen om het gevaar
vóór te blijven.
In elk geval was ik op zeker moment Tien en Zus kwijt, zodat ik
het helemaal niet meer wist. Ik liep wat terug tot aan het huis
van Tonna Vermulst, de moeder van onze vroegere gedienstige
Cato - die de lezer kan ontmoeten in het verhaal van Antoon en
Anna - haar zus Anna en haar broer Piet.
Op een of andere manier ben ik daar achtergebleven. Met een koel
besluit? Uit schrik omdat het spertijd werd? Of omdat er geen
ander duidelijk besluit genomen werd? Ik weet het niet.
Misschien heeft iemand wel gezegd: blijf gewoon hier, bij ons.
Die nacht heb ik geslapen
in de stal of de schuur. Of misschien zelfs gewoon in een bed.
Of in de bedstee, want het was een zeer bescheiden behuizing,
dat boerderijtje.
Er moet wel veel herrie geweest zijn rondom, die nacht,
maar ik heb geslapen. Schandelijk.
Waarom schandelijk? Dat kan alleen gezegd worden zoveel later,
wanneer je weet wat er die nacht allemaal gebeurd is. Het was de
nacht dat de duitsers het plan hadden Eindhoven te heroveren om
zodoende in een zeer vroege fase de corridor naar Arnhem te breken.
De tanks waren betrekkelijk laat in de middag naar voren geschoven.
Ze rukten heimelijk op, een enkele zelfs uiteindelijk tot
noordelijk van Nederwetten, vlak ten zuiden van het
Wilhelmina-kanaal in de richting van de brug bij Son.
Na een nachtelijk bombardement op
Eindhoven zouden de tanks doorstoten naar Eindhoven en hun kunstje perfect maken.
Niemand kon later het verhaal van dat plan en die aanval
beter vertellen dan mijn vader en Tien. Toen ik na mijn broer en zus
niet
bij tante Lies was aangekomen stond het leven niet stil. Hoe groot
de onrust bij mijn ouders over mij eventueel was kan ik niet
bevroeden, maar de zorg richtte zich andermaal, liever gezegd: nog
steeds, op mogelijke represailles. Dat was in Nuenen niet helemaal
overbodig. In de nacht van dinsdag op woendag of misschien al in
de late dinsdagavond hebben duitse militairen in gezelschap van
Nuenense mensen getracht vijanden uit het verzet thuis te
verrassen. Daarbij speelde Fritske R. een rol, maar hij was zeker
miet de enige waarvoor je bang moest zijn. Uit zijn huishouden had
eerder de zoon M. zich samen met Frits v.W. en Tini v.K. aangemeld voor
het oostfront. De maatschappelijk meer gegoeden kregen hun zoons
spoedig weer terug, maar Tini v.K. hebben we nooit weergezien.
Het is dus wel te begrijpen dat vader besloot dat het veiliger was
niet naar huis te gaan en zelfs niet de nacht door
te brengen bij tante Lies in huis. Daarom zijn ze met hun
drieën, misschien al betrekkelijk gauw, misschien ook pas later in de avond, het Broek in
getrokken: Vader, Tien en oom Johan van Weert.
Ze waren zeker al weg toen een paar duitse soldaten bij tante
Lies binnenkwamen en - niet onvriendelijk zegt mijn broer Antoon -
om eten vroegen. Ze drongen niet aan toen ze hoorden dat er
een zware zieke in huis was. En dat was niet gelogen. Neel van Leuven
stierf op 1 oktober.
Wat precies het doel was van de drie vluchters
is misschien bij iemand nog bekend, maar mogelijk ook
was dat voor hen niet van meet af aan duidelijk. Het is mogelijk
dat ze uiteindelijk, of althans op enig moment, samen zijn
binnengegaan in een transformatorhuisje van de PNEM (Provinciaal
Noordbrantse Electriciteits-Maatschappij) ergens achteraan
op Boord of bij Soeterbeek. Oom Johan was in dienst
van die maatschappij. Hij wist ons als kleine jongens
altijd te verrassen door de handigheid waarmee
hij met zijn lange klimsporen in een mum van tijd boven in een lantaarnpaal
kon komen. - Maar de weg naar dat verblijf was lang en gevaarlijk.
Het Broek bleek min of meer bezet door duitse infanterie.
De drie vluchters moesten zich in sloten en struiken voor ze
verbergen. Op zeker moment lagen ze ergens in een droge
sloot terwijl naast hen over het fietspad de militairen passeerden.
Dat Tien daar watersnood kreeg die niet te weerhouden was werd in
de latere verhalen niet vergeten.
Wat zou er nodig geweest zijn voor een ontdekking? En de
gevolgen?
Later in de nacht, toen de tanks al posities innamen in de richting
van Soeterbeek en Woensel, kwam een luchtaanval op Eindhoven op
gang. Daarbij werd de lucht volgehangen met lichtkogels, die het
Broek zodanig verlichtten dat vader, Tien en Johan van Weert,
die op dat moment in een veld met mangelwortelen lagen, zich moesten
bedekken met afgeplukte bladeren. We weten
wat er verder gebeurde, want dat behoort tot de krijgsgeschiedenis.
De duitsers achtten de gelegenheid rijp om Woensel binnen te trekken,
maar waagden zich tenslotte met hun zware materieel niet over de lichte
Dommel-brug bij Soeterbeek. Het lijkt erop dat dat de
oorzaak was van het mislukken van hun overval. Hun slagkracht was groot
en de inspanningen tot dan toe resoluut genoeg om te denken dat het
hun ernst was. Wel blijft het een raadsel waarom ze de situatie
zo verkeerd hebben ingeschat.
Of was de hele planning in die chaotische dagen onbekookt?
Dan was de mislukking rechtstreeks toe te schrijven aan de
verassing van de hele operatie Market Garden.
Het gevecht dat de duitsers vervolgens kozen
was totaal zinloos omdat het defensief van aard was.
Ze groeven zich in en wachtten op de komst van de
Sherman-tanks van Dempsey, veel lichter dan hun eigen uitrusting
maar wel overweldigend door hun aantal.
Maar een ingegraven tank wint geen veldslag, laat staan een
oorlog.
Wij weten niet hoe laat ongeveer het
drietal vanuit het nachtelijk kwartier in dat PNEM-gebouwtje
weer terugkwam in het huis van tante Lies.
Ook is moeilijk te begrijpen hoe dat onopgemerkt in zijn werk
kon gaan. De enigen die
het nog zouden kunnen weten zijn mijn broers en zusters. Niemand
van de direct betrokkenen is nog in leven en die anderen sliepen
waarschijnlijk nog wel dieper dan ikzelf bij Vermulst.
Woensdag 20 september
's Morgens nog voordat er iets gegeten was liepen we
bij de boerderij van Vermulst naar buiten. Het was nog vroeg in de morgen,
zelfs nog enigszins in de nasleep van de schemer zegt mijn vage
herinnering. Het eerste waar het oog op viel was een zware tank
dicht bij de boerderij van Piet Beks en Drika Bommel, of beter gezegd
tegen de heg van de tuin vlak vóór die boerderij.
De laatste naam voeg ik toe in de wetenschap dat het misschien
een niet zo fraaie bijnaam is voor de vrouw van Piet Beks, maar zo
werd ze incidenteel bij ons thuis genoemd en zo is er een extra
mogelijkheid wellicht om te weten om welke mensen het gaat.
De boerderij stond op de tegenoverliggende hoek van een kruispunt
van twee zandwegen, waarvan de ene de Voort was. Ik meen me te
herinneren dat de tank voor de helft in de grond gegraven was. Ook
rest mij een beeld met groene takken ter camouflering. Rondom
waren duitse soldaten in de weer met allerlei wat op verzorging van
hun positie leek. Ook op andere plaatsen waren tanks en soldaten
te zien. De indruk die ontstond was dat er gevechten dreigden,
hoewel er van geen tegenstanders iets waar te nemen viel. Ik weet
niet of iemand die morgen sprak over de luchtaanval op Eindhoven
die had plaatsgehad. Ik in elk geval heb geen herinnering van enige
wetenschap van dat nachtelijk gebeuren. Wel werd spoedig - maar ik
weet ook niet meer na welke argumentering en tussen welke mensen -
besloten dat we moesten maken dat we weg kwamen.
De richting die we kozen werd eigenlijk bepaald door de positie
van de tanks. Die hadden de lopen gericht naar het zuidwesten en de
meest voordehandliggende richting voor
ontsnapping leek dus, haaks daarop, het
zuidoosten te zijn. Op grote schaal was dat de richting Geldrop, maar
die plaats als zodanig speelde natuurlijk geen rol in de
overwegingen. We moesten naar de Witten Hond en vandaar over de
Ouden Dijk in de richting van het Eeneind zien te komen. We waren,
geloof ik, met niet meer mensen dan er die nacht bij Vermulst geslapen
hadden, maar ik weet niet meer wie er tot die groep behoorden.
Dat voert allemaal samen ook hier weer tot de vaststelling dat ik
over een uiterst slecht geheugen voor details beschik.
Zonder hoegenaamd enige hindering of vertraging gingen we
de gekozen richting, staken de Eindhovense weg over ter hoogte van de
Witten Hond en volgden vandaar af de lange rechte Oude Dijk. Op
die hoogte waren we al met meer, dichterbij of verder af,
achter ons of verderop. Ik meen dat er toen al mensen van
Van den Donk van de Eindhovense weg zich in het gezelschap vluchtelingen
bevonden. Vluchtelingen, dat waren wij, hoewel ik dat woord eigenlijk
pas nu ik dit schrijf voor het eerst op mijzelf toepas. We waren
zonder enige bagage of leeftocht. Het was droog weer en we hadden
dus geen regenkleding nodig, maar ook als het geregend had zouden
we niet anders daar gelopen hebben dan we toen deden. We passeerden
bij het huis van Van der Sterren, waar de vrouw des huizes slechts
een weinig later in haar eigen voordeur door een schot uit een
karabijn zou worden neergeschoten, één van de zes
Nuenense slachtoffers in deze oorlogsdagen. Ook in deze omgeving
zagen wij wel duitse soldaten, bij voorbeeld rechts van ons in
de richting van de Eindhovense weg. Maar niets was er wat ons weerhield
of hinderde. We zijn verder gegaan, niet gehaast maar wel flink
doorstappend,
in de richting van het Eeneind. Daar staken we het spoor over en kozen
verder de weg naar de brug over het Eindhovens kanaal. Die weg was
niet dicht bebouwd. Er stonden, zeker iets verderop, slechts hier
en daar wat huizen. Soldaten hadden we vanaf het begin van de Ouden Dijk
absoluut niet meer gezien. Alles was rustig en niets wees hier op
een oorlogstoestand. Daardoor kwamen we als vanzelf zowat tot
stilstand bij de boerderij of kolenhandel van Geven, links van de
weg op een honderdtal meters vóór de brug. Die brug lag
er ook onaangeroerd, als iets van geen gewicht in de oorlog die
gaande was. Keek je om, dan zag je de Nuenense kerk die er stond
zoals altijd. Tussen die duitse tanks nu, die zover weg en bijna
irreëel waren.
Hoe laat was het intussen geworden? Half tien? Tien uur?
Wat werd er gedaan en gesproken? Rustten we uit? Maakten we
voorbereidingen voor ons verblijf aldaar? Hadden we eigenlijk
inderdaad op een of andere wijze besloten daar te blijven?
Hoeveel vluchtelingen waren er hier eigenlijk? Ik weet nog van die
meisjes van Van den Donk, maar het zou ook wel al te gek zijn als ik
zelfs dat niet meer wist. Ook weet ik nog van die oude boer van
het Hoekje in Nuenen. Het Hoekje waar mijn ouders en broers en
zusjes intussen, terwijl we daar stil waren blijven staan,
passeerden, ook op de vlucht, in de richting van Refeling. Maar
zonder dat we van elkaar wisten en zonder ook maar een spoor van
zorgen in mijn hoofd: hoe zou het intussen met de anderen zijn?
Herinner ik me dan iets negatiefs beter dan de feiten die er waren?
Zeker niet; maar ik zou me dat toch zeker wel herinneren als ik
op dat moment door zulke gedachten gepijnigd was?
Die middag hebben we lange tijd op straat staan kijken in de richting
van de Nuenense kerk. De richting van Nuenen moet ik zeggen.
Het dorp was op grote schaal bedekt door een dikke paarse deken.
Er klonk ver gebulder. Vliegtuigen deden aanvallen naar beneden
toe. Op twee plaatsen steeg een grote zwarte rookwolk op. Er werd
gezegd: kijk eens wat een brand. Ja, zei die boer van het Hoekje,
daar rechts die wolk, dat is bij ons op het Hoekje. En ik zei: Als
dat het Hoekje is, dan kan die andere wolk wel bij ons zijn.
Latere reconstructies wezen uit dat die boer gelijk had. Op dat
moment brandde zijn boerderij tot de grond toe af. En die andere
rookkolom was van de boerderij van Bertus Adriaans, achter in de
Voort, aan de linkerkant, daar waar de Voort bijna bij de
Boordse Dijk komt. Ook die brandde tot de grond toe af. Bertus en
Hanne zaten achter in de tuin in een schuilkelder, samen met hun
aangenomen dochter Thea. Thea had gezegd: zal ik efkes voor jullie
een eike gaan bakken? Maar toen ze de schuilkelder wilde
verlaten viel ze, getroffen door een kogel uit een geweer,
achterover tussen haar ouders. Die zaten met een
dode dochter te wachten op het einde van de brand. Dat is het verhaal zoals
ik het hoorde uit de mond van mensen die daarin hun
ervaringen van de ellende des levens weerspiegeld zien.
Thea was geboren in 1916. Achtentwintig jaren oud.
Toen wij daar stonden te kijken naar die twee branden en toen
Thea van de Laar en Wilhelmina van der Sterren-Driessen al dood waren,
zaten mijn ouders met hun kinderen in de Loop op Refeling min
of meer direct tussen de vechtende tanks.
Vanuit Eindhoven
waren de engelse Sherman-tanks in grote aantallen Nuenen
binnengetrokken om de ingegraven duitsers te ontdekken en zo
mogelijk stuk voor stuk uit te schakelen. Ik weet niet of er
duitse Tigers in het spel waren. De enige duitse tank
waar ik later ingezeten heb werd uitgeschakeld achter op de
Papenvoort in een diepe sloot. Ze was doorboord door een voltreffer
maar niet in brand gevlogen of geëxplodeerd. Een groot aantal granaten
stond nog gereed rondom de zitplaats van de schutter.
Wij draaiden de loop omhoog en omlaag. Het leek
erop dat de motor was afgeslagen en dat eerder van een verkeersongeluk
sprake was dan van een uitschakeling. Die tank was heel wat zwaarder
dan een Sherman. Ze was de Tommy's zeer zeker de baas. In het dorp
was na de slag verder nergens een uitgeschakelde duitse tank te zien.
De gevechten die in Nuenen plaatsvonden hadden het karakter
van een laffe en afwachtende, verdedigende strijd van ingegraven
tanks, die na de mislukte overval op
Eindhoven tot geen enkel resultaat meer kon voeren. Hij werd
door de duitsers, uit een gevoel van bittere frustratie, zeker met grote
heftigheid, maar overwegend toch met veel voorzichtigheid
gevoerd. Maar voor die burgers in die sloten is het gewoon
oorlog en zien dat je het leven niet laat.
Vader en Tien en oom Johan waren 's morgens dus weer gewoon thuis.
Ik heb daar eerder al mijn verbazing over uitgesproken. Maar het
was zo. Op zeker moment hebben ze met hun allen het huis van tante
Lies verlaten. Vermoedelijk waren ze in eerste instantie gewoon van
plan naar huis te gaan. Waren ze van meet af aan voornemens
geweest te vluchten
voor het komende strijdgewoel, dan zouden ze vanuit de
Telefoonstraat zeker de weg langs de kerk genomen hebben. Ze gingen
echter aan de andere zijde van het Park langs op huis aan.
Onderweg realiseerden ze zich steeds duidelijker dat het spoedig
wel erg gevaarlijk zou worden in het dorp. Vader vroeg aan een
militair bij een tank: Kämpfen sie hier?. En hij kreeg
het bijtende antwoord Ja, wir kämpfen hier!.
Dit nauwkeurig overgeleverde detail maakt duidelijk dat vader
nu pas de zekerheid vond omtrent het gevaar en dat hij daarvan
eerst nog niet ten volle doordrongen was geweest.
Op meerdere plaatsen zagen ze op weg naar huis in stelling gebrachte tanks.
Ook bij het eigen huis in de voortuin stond er een opgesteld.
Vermoedelijk is toen pas, waarschijnlijk toen ze al binnen waren,
het besluit gevallen om te vluchten. Ook zij zochten de richting Geldrop.
Via de Boterstraat (Lindenlaan) en het Hoekje kozen ze de zandweg
naar Refeling. Dat ze niet aangekomen zijn op een min of meer
veilige plaats vooraleer de gevechten uitbraken, had te maken met het
feit dat de duitsers de vluchters niet in hun schootsveld wensten en
met vuur dwongen dekking te zoeken. Ook toen de gevechten nog niet
waren uitgebroken werd de vlucht al lamgelegd. De zware strijd
ving pas na de middag aan.
Details over de ervaringen van vader, moeder en kinderen
tijdens die gevechten heb ik later geleidelijk bij stukken en
brokken vernomen. Niemand heeft zich ooit neergezet om nu eens
netjes alles op een rijtje te zetten. Het waren zodoende ook
alleen de meest markante dingen die verhaald werden. Bij voorbeeld
dat van die half imbeciele jongen - mag je dat zo zeggen
tegenwoordig?
- die een onontplofte granaat opraapte uit het akkerland en dreigde
die bij de vluchtelingen in de sloot te werpen. En hoe er toen
uit alle kelen gegild werd. En hoe zij vernamen dat Antoon
Saelmans in het veld werd getroffen en daar stierf.
Een jongen van twintig jaar. De pastoor van
de parochie H.A. Aldenhuijsen, geboortig van Volkel, ging op de
fiets, met de stool om, onder de mensen rond om het Ons Heer en de
heilige olie toe te dienen. Daar moet je toch wel respect voor
hebben.
Op een of andere wijze liet de situatie toe dat vader en moeder
en hun gezelschap zich geleidelijk verplaatsten naar veiliger oorden,
dat wil zeggen verder in de richting van Refeling. De nacht hebben
ze doorgebracht in een boerderij op stal. Er was stro uitgespreid
op de voorstal vóór de voergoot van de koeien. Daar werden
slaappplaatsen ingericht die enig comfort boden, maar niet vrijwaarden
voor pogingen van de beesten om zich dat bedstro toe te eigenen.
Het bleek tenslotte voor hen de
enige nacht buitenshuis tijdens de slag in Nuenen.
Donderdag 21 september
We hebben in de nacht van woensdag op donderdag met een
grote groep mensen geslapen in het hooi
in de schuur bij Geven.
Wat mij betreft geen sprake van onrust of slapeloosheid,
van nachtelijk ontwaken door geraas van krijgsgedoe of wat
voor angstaanjagende dingen dan ook.
's Morgens werd er bij het ontwaken wat geschertst over dat
ongedwongen gedoe van jongelui, meiden en jongens, zomaar tussen
elkaar. Ik was te groen om alles precies te begrijpen. Ze hadden
mij wel voorgelicht op het seminarie maar daar weten ze ook niet van
de hoed en de rand. Maar ik was toch niet zo groen of
ik herinner me tot vandaag wel de nabijheid van die zwartharige
meisjes.
Anderen, ouderen die wat minder diep slapen denk ik,
hadden 's nachts wel onraad gehoord. Er waren mensen om de
schuur gelopen. Ze hadden geluid gemaakt tegen de houten wanden.
Misschien waren het wel soldaten. Zou het hier vandaag veilig
zijn? Riskeerden we niet teveel door hier langer te blijven?
Ik hoorde de discussie aan. Ik kwam tot het besef dat er niets was
wat mij dwingend aan deze groep vluchtelingen bond. Ik zag
de korte afstand tot de brug over het kanaal. Het kanaal.
Een kanaal is een grens van belang in een oorlog. Denk maar aan
het Albert-kanaal. En ik dacht aan tante Marie Van Deursen - Van Bakel
in Geldrop. Waar we zo vaak op bezoek gingen met vader. Op
zomerdagen en op de fiets. En ik nam het besluit om in mijn
eentje op te krassen en verder te gaan. Ik geloof niet dat ik iemand
iets gezegd heb. Ik ben gewoon gegaan.
Hoelang duurde die voettocht in mijn eentje naar Geldrop?
Ach, ook hierover herinner ik me weer zo weinig. Het enige wat me nog
wel scherp voor de geest staat was het gevoel een belangrijke
grens te overschrijden toen ik over de brug ging. Dat bracht ineens
een groot gevoel van veiligheid. Je stapt dan werkelijk in een andere
wereld. Ik zou eigenlijk wel tijd hebben kunnen nemen om me eens
terdege af te vragen wat er met mijn oude lui intussen aan
het gebeuren was. Of al gebeurd was.
En me daar ernstig zorgen over te maken. Maar dat gebeurde niet.
In mijn hoofd gebeurde niets dat van zodanige aard was dat het tot
vandaag toe sporen zou hebben nagelaten.
Bij tante Marie was ik van harte welkom. Ik had er weer
gewoon een bed. Je kon weer op een stoel zitten en een beker
melk drinken. In Geldrop was geen oorlog. Waren ze daar bevrijd?
Dat was in deze dagen niet een vraag waar duidelijk met ja of
nee op geantwoord kon worden. Net zoals op dinsdag laatstleden
iedereen in Nuenen dacht dat we bevrijd waren, konden ze in Geldrop
zich vergissen. Ik geloof niet dat er al engelse soldaten in
Geldrop waren. De aankomst van het tweede Britse leger in Nuenen,
waar gisteren de hele dag tank tegen tank gevochten was, betekende
natuurlijk niet dat de toestand in Geldrop veranderd was.
Amerikanen waren er zeker niet te verwachten. Dat waren paratroops
en die hadden geen zware wapenen. Ze bereidden alleen de weg voor
voor Dempsey en zijn tanks en dan alleen nog op een paar
cruciale punten: het kanaal bij Son, de Maasbrug bij Grave, de
Waalbrug bij Nijmegen en de Rijnbrug bij Arnhem.
Van tante Marie en mijn nichten kreeg ik niet de indruk
dat er in Geldrop gevaar voor
oorlog te duchten was. Ze sliepen gewoon boven in hun gewone
bedden. Niks kermisbedden beneden in de gang of zo.
Maar hoewel in een gerieflijk bed bestierf ik het 's nachts
van de zenuwen en de schrik wanneer tamelijk dichtbij de artillerie
een paar noodzakelijke karweitjes opknapte. Zo dichtbij dat je
zelfs de metaalklank van het materiaal van de lopen kon horen.
Ik meende echt koper te horen.
Ik weet overigens tot vandaag toe
niet precies waar dat geschut op gericht was.
Ik vermoed dat het Tweede Britse Leger ergens in de richting
van Lierop of Mierlo oprukte om een omtrekkende beweging te maken
tot achter de duitsers in Nuenen.
Hun hoofddoel was in eerste instantie zeker
Uden, Grave, Nijmegen. In latere weken
gebeurde het nog een trouwe keer dat de duitsers hun smalle corridor soms
voor korte tijd afgrendelden.
Dat houdt in dat de engelsen niet hoofdzakelijk in de breedte bezig waren.
Als ze vanaf Eindhoven ook enigszins in meer
oostelijke richtingen opereerden, zou dat
de oorzaak kunnen zijn
dat de duitsers in Nuenen vreesden ingesloten te worden
als de engelsen
bij Lierop of Someren de Zuid-Willemsvaart zouden oversteken.
Maar toen ik het daar in Geldrop 's nachts lag te besterven van
schrik was ik niet zover met zulke analyses en dacht ik aan
niets anders dan de mogelijkheid van hernieuwd geweld direct
om je heen. Evenwel, als het licht wordt en andere mensen gedragen
zich niet altezeer geschrokken, kalmeert weer het gemoed.
Ergens in de loop van donderdag
moet er een einde zijn gekomen aan de eigenlijke gevechten
in Nuenen. Voor de zuidelijke en westelijke kanten
van de dorpskom ligt de kwestie misschien anders dan voor
de meer noordelijke en oostelijke. Misschien duurde het
achter in de Beekstraat en op de Papenvoort allemaal wat
langer. Het bidprentje voor de zes doden in het dorp,
gesierd met een tekst op rijm waarvan ik het auteurschap
toedenk aan pastoor Aldenhuijsen, spreekt van "de bange
dagen van 20 en 21 Sept. 1944" en dat betekent dat er ook
op donderdag nog slachtoffers zijn gevallen.
Toch zijn in de loop van de dag vader, moeder en al hun kinderen
alweer thuis teruggekeerd. Er zaten nog wel hier en daar
duitse soldaten maar
aan de kanten waar wij woonden waren de tanks verdwenen.
Wel vuurden de engelse tanks van bij ons huis vandaan nog
salvo's af in de richting van het noorden.
Toen amerikaanse
infanteristen met de handwapens in de aanslag op hun rubberen
zolen dicht langs de huizen vanaf de Eindhovense weg het dorp
binnenkwamen, heeft Tien ze nog geattendeerd op duitse soldaten
die waren achtergebleven in het café van Smeulders op de hoek
van de Boterstraat en de Eeneindse weg. Ze kwamen met de
handen op het hoofd naar buiten en de oorlog was voor ze voorbij.
Ze waren dus allemaal weer thuis. Allemaal gezond en wel.
Maar Jan was er niet. En niemand wist waar Jan gebleven was.
Vrijdag 22 september
In Geldrop was de
donderdag grotendeels heengegaan met dubben en praten over Nuenen.
En waar is jullie papa nou? Wat is er in Nuenen precies te doen?
Zou je nog kunnen opbellen? Wat zegt de radio? Weet iemand
iets over wat er in Nuenen aan de gang is? Wordt daar nog
gevochten? En ook de vrijdag bracht hier aanvankelijk nog weinig
verandering in, zij het ook dat er geleidelijk enig zicht
kwam op de mogelijkheid
dat je weer in Nuenen zou kunnen komen. Misschien niet langs die
gevaarlijke oostelijke kant maar liever via Tongelre?
Er waren berichten
dat er op bepaalde plaatsen nog duitsers waren. Maar als de
terugreis het Eeneind zou mijden, was het dan te doen?
Het kwam er tenslotte op neer dat het geprobeerd zou worden en dat mijn neef
Antoon mij een eind zou wegbrengen. Helemaal mee naar Nuenen
ging hij niet, maar hij bracht mij achter op de fiets via Hulst
tot in Tongelre. Het was, zoals de hele week al, rustig en droog
weer. Ik vormde een betrekkelijk zware bagage achterop, maar
al met al ging het wel. Waar de weg naar Opwetten in zicht kwam
zette Antoon mij af. Ik ging de rest van de reis te voet.
Het eerste wat op dwingende wijze mijn aandacht trok
waren de twee uitgebrande Sherman-tanks aan de rechterkant
van de weg, even nadat ik de Witten Hond voorbij was. De weg
maakte daar een bocht naar links en omcirkelde zo enigszins
een betrekkelijk hoog gelegen akker die ter linkerzijde, gezien
vanaf dat punt, grensde aan de hof van Vermulst. Het was
overduidelijk dat op dat land een duitse tank ingegraven was
geweest die de twee Shermans door treffers volop in de flank
en waarschijnlijk vlak na elkaar had uitgeschakeld. Ze waren
allebei in een zodanig vuur ten onder gegaan dat de MacAdam weg
waarop ze stonden diep was weggebrand. Rechts vooraan tegen de
lange gevel van de boerderij van Vink stonden de kruisen van de
graven. Tanks op de grote weg, langzaam als op de tast vorderend,
en terzijde, verborgen onder het groen, de vijandelijke tank.
Twee schoten en dan vluchten, want je positie is verraden.
Ik vind het maar een laf soort tankslag.
Als ik de beide tanks ben gepasseerd staat links het huis van
de gebroeders Toon en Tinus de Rooij, rechts, voorbij Vink, de huizen van Toon
Coolen en van Hirtum. Dan het huis van Foederen rechts
en de schoenmakerij van
Van Rooij links. Verder rechts de woningen waar de families
Philipart, Spaan, Heimans en Van Stiphout wonen en links
het deftige oude huis van onze buurman Janus van Veldhoven.
Alle huizen zoals vanouds. En allemaal onbeschadigd.
En dan links op de hoek. Maar eerst zag ik mijn vader staan.
Hij stond vóór de heg, dicht bij de straat.
Hij zag mij eerder dan ik hem, want toen ik hem zag bewoog al zijn
rechterarm, een beetje hulpeloos gebogen leek het wel, tot even
boven zijn voorhoofd, een gebaar naar mij. Ik liep op hem toe.
Ik gaf hem de hand. En ik zei natuurlijk wel iets, maar ik weet
niet meer wat. Zoals hij wat zei en ik weet niet meer wat. Maar ik zag zijn
tranen. En ik weet tot vandaag dat het leven anders had moeten zijn,
zodat wij geleerd hadden op zulk moment datgene voor elkaar te zijn
wat wij eigenlijk waren. Als wij dat hadden geleerd. Als iemand
dat ons had geleerd. Hem als oude vader, ook al was hij pas
57 jaar, en mij als een onwetende van wat een vader is en een
zoon. Maar dat kan zelfs met veel woorden allemaal nauwelijks
worden uitgedrukt.
Naschrift
Er was in Nuenen betrekkelijk weinig schade aangericht.
Behalve de twee afgebrande boerderijen en één deerlijk gehavende
burgerwoning op den Berg was er eigenlijk
nauwelijks iets kapot. Zoveel te merkwaardiger was het daarom
dat ons huis twee zware voltreffers van tankgranaten had
opgelopen. De ene doorboorde twee haaks op
elkaar staande muren van het garenmagazijn - de een binnen-
en de andere buitenwaarts - en sloeg verderop de lange zijmuur
van het fabriek uit zijn voegen. Het bovenste deel van die
muur was over grote lengte op een horizontale scheur millimeters
naar binnen toe verplaatst.
De tweede kwam zonder enige twijfel uit
dezelfde loop maar volgde een iets hogere baan. Hij scheerde de
nok van één van beide shed-daken van het fabriek,
sloeg door de zijmuur ter hoogte van de slaapkamer
op de zuidoosthoek van het huis, ontplofte tegen de binnenmuur
en verspreidde een groot aantal scherven. Daarbij ontstond ook
een groot gat in het plafond en zelfs in het pannendak daarboven.
Na weken hebben we nog een grote scherf teruggevonden tussen
zitting en rugleuning van een fauteuil. Dat was een meubelstuk
uit de goede kamer beneden. Daar stonden toen de bedden.
Verder had het huis zelfs geen glasschade. Staande voor het grote
voorraam van de woonkamer zei vader: kijk, hier hadden we nou de
hele oorlog lang kunnen staan en dan was ons niks gebeurd.
Maar hij vergat even dat hij dan achter zich de dief zou hebben
gehoord die uit de keukenkast de zilveren lepel en vork meenam
die gegraveerd waren: Jan van Bakel No. 106.
Want dat was mijn nummer op het seminarie Beekvliet.
Bestek van echt zilver. Dat was nou eenmaal een eis als je daar
kwam om priester te worden.
Jan van Bakel, 5 februari 2001
U.S. 101st Airborne Division
Colonel Howard
Johnson’s 501st
Regiment of the
'Screaming Eagles'
jumped at Drop
Zone 'A' near
Veghel . Only the 1st
Battalion of this
regiment jumped
elsewhere. Their
drop zone was 'A1'
near Veghel , but
they jumped at the
wrong place and
ended up near
Heeswijk Castle, 10
kilometers away from the target.
Nevertheless, they quickly marched
towards Veghel where they arrived at
1700. By that time, the rest of the 501st
Regiment had captured both bridges
intact and setup a strong roadblock
south of Veghel near the village of
Eerde . Their operation was
accomplished successfully.
After Lieutenant General Horrocks'
order, the Guards Armoured Division
began their advance. There was only
one road leading to Valkenswaard and
Eindhoven which made the whole
operation very difficult. The Guards
Armoured Division was covered by a
slowly moving artillery barrage. All
went well, but just over the
Belgian-Dutch border the advance got
bogged down because of German
anti-tank guns. In no time several
Sherman tanks were knocked out of
action. Only after help from RAF
Typhoon fighter-bombers did the British succeed in crushing the German
resistance. The advance continued slowly, but on Operation Market Garden’ first
day, the XXX Corps only reached Valkenswaard , not their intended target,
Eindhoven . Operation Garden was already behind schedule.
U.S. 101st Airborne Division
U.S. 101st Airborne Division
During the night the Royal
Engineers worked
continuously on the Bailey
bridge across the Wilhelmina
canal. Early in the morning the
job was done. The Grenadier
Guards’ Sherman tanks leading
the XXX Corps were the first
to cross this bridge. They
advanced directly towards
Veghel where they linked up
with the U.S. 101st Airborne
Division’s 501st Regiment.
Although the Americans took
the bridge across the Zuid-Willemsvaart canal intact some tanks had to cross the
canal by a temporary wooden bridge (constructed by Airborne engineers)
because the secured drawbridge was too narrow. At 0900, the second link up was
made. Scout cars reached the 82nd U.S. Airborne Division at Grave . An hour later,
British XXX Corps tanks crossed the Grave bridge and headed for Nijmegen .
Now that Nijmegen was reached, a constant flow of vehicles of XXX Corps came
through the corridor south of Nijmegen until September 22nd. The shortest way
from Grave to Nijmegen was over the Maas-Waal canal bridge known as the
Honinghutjes bridge. It was badly damaged in earlier fights between the American
paratroopers and the Germans and the British found it unsuitable for their tanks.
Nijmegen was reached by a detour. The XXX Corps had to cross the Maas-Waal
canal at Heumen and continue to Nijmegen . When the Grenadier Guards reached
Nijmegen an Anglo-American assault was launched to gain control over the
bridges at Nijmegen but it failed.
U.S. 101st Airborne Division
The German paratroopers who forced the Americans of the 501th Regiment to
retreat on September 19th were surrounded by the Americans and defeated. More
than 400 Germans were captured and the village Dinther was liberated.
Panther tanks of the 107th Panzer Brigade again endangered the corridor. They
shelled the passing trucks on the road to Son and tried to cut off the advance.
American airborne troops with British support launched a counter-attack, but the
battle was undecided. The fighting continued throughout the day.
The Guards Armoured Division supported the American attack on the bridge. The
heroic river crossing of the American paratroopers was succesfull. In evening the
first Sherman tanks crossed the traffic bridge. The bridge was in Allied hands. The
Coldstream Guards assisted in clearing Mook from the Germans, who succeeded
in recapturing the village and were now threatening the bridge at Heumen . The
corridor was in danger too in Son , but the Allies retained control.
U.S. 101st Airborne Division
Horrocks. the XXX Corps’ commander, wouldn’t
continue his tanks advance towards Arnhem until
supporting British infantry arrived. He waited for
Maj. Gen. G. Ivor Thomas’ 43rd Wessex Division,
even though they hadn’t even reached Grave yet.
though given priority, this division made slow
progress. The constant shelling of the corridor by
the Germans delayed them several times.
This day ends the reporting of the British XXX
Corps. XXX Corps’ action in the following days will
be mentioned in the section of the cooperating
airborne division.
U.S. 101st Airborne Division