Jan van Bakel



Het Dialect van Nuenen


Terug naar hoofdmenu

  1. Lexicon
  2. Klankleer
  3. Vormleer
Dit opstel over het Nuenens beoogt te zijn: een beknopte taalkundige beschrijving van het meest karakteristieke dat onderscheiden kan worden aan het dorpsdialect van Nuenen. Daarbij wordt onder dat dorpsdialect verstaan het dialect zoals dat gesproken werd in de jaren dertig van de vorige eeuw in het bijzonder in mijn eigen familiale milieu. Daarbij maak ik nader onderscheid tussen verschillende mate van behoorlijk- en onbehoorlijkheid waarmee de spraak werd gehanteerd, een en ander beoordeeld binnen het gezin waarin ik geboren werd. Sommige toonaarden mochten wij niet gebruiken omdat ze boerachtig waren in de beoordeling van mijn vader. Deze gaf daardoor te kennen dat hij bepaalde normen onderkende, zonder dat hij zich ooit heeft uitgesproken over de achtergrond daarvan. Impliciet echter zal er voor hem een sociale waardering in gesproken hebben. Een taal kan immers alleen haar waarde ontlenen aan de mensen die ze spreken.

Doordat ik al op 12-jarige leeftijd ons dorp verliet, ben ik een betrekkelijk goede "vrieskist" geworden voor zulke zaken. Ik streef naar een goede karakterisering van het lexicon, de klankleer en de vormleer van het Nuenens. Wie de spraakkunst van d' Oerse Taol van A.P. de Bont (Dialekt van Kempenland , Assen 1962) en het bijbehorende woordenboek heeft gelezen moet hier bescheiden zijn in zijn wensen, zoals de schrijver zijn pretenties zal dienen te matigen.

In de loop van de tijd dat ik bezig was mijn aantekeningen over het Nuenens op te zetten en te fatsoeneren is me steeds meer duidelijk geworden, dat het gevaar bestaat dat van het Nuenens een te sterke indruk van eenvormigheid wordt gegeven. Als men zegt dat er blòwt gezegd werd voor 'bloot' realiseert men zich direct dat er ook bloot gezegd werd, breed naast bréjt en zoveel honderden dingen meer. Het is niet dan in een diepgaand kwantitatief sociologisch gekenmerkt onderzoek mogelijk zulke dingen adekwate aandacht te geven. Maar dat ligt in de verste verte niet binnen mijn mogelijkheden. Waarbij komt dat de tijd ervoor voorbij is. De lezer zal zich dus moeten troosten met een wat eenzijdige voorstelling van de meest archaïsche trekjes die ik van het Nuenens ken. Ik ben ervan overtuigd dat ik absoluut de laatste ben. Die overtuiging wordt versterkt als ik zie hoe vreemd mijn eigen broers en zussen het taaltje vinden.

Het Nuenens Idioticon valt uiteen in drie delen:

  1. Lexicon
  2. Klankleer
  3. Vormleer
Bepaalde onderdelen van de klankleer van het Nuenens hebben eerder mijn aandacht gehad in een paar taalkundige opstellen. Hiernaar wordt hier en daar binnen dit idioticon verwezen. De beide opstellen zijn ook op deze website present:
* Een impasse in het dialect van Nuenen, Taal en Tongval, XI (1959), pag. 24-36.
* De meest gesloten vocaalfonemen in het dialect van Nuenen bij Eindhoven TNTL LXXVIII (1961), 199-217.

Nu ik mijn uiteenzettingen over het Nuenens min of meer als afgerond beschouw en als zodanig achteraf overzie stel ik vast dat ik wel al die zaken aandacht heb gegeven waarvoor dat noodzakelijk was. Enige ontevredenheid kan gelden over de strikt methodische opzet van de beschrijving. Met name had ik graag alle zaken van klankleer versus vormleer zuiverder afzonderlijk behandeld. Nu loopt de behandeling van het één en ander wat dooreen en staat misschien niet alles precies op de juiste plaats. Dat wordt nog versterkt door het feit dat ik niet heb kunnen besluiten om wat eerder besproken werd in de beide opstellen die ik over het Nuenens schreef thans in deze beschrijving te herhalen en te integreren.

Jan van Bakel, 16 augustus 2002


Terug naar boven