|
Filosofie in een gewoon hoofd
Terug naar hoofdmenu
-
Misschien moest ik om te beginnen de titel van deze spreekbeurt een beetje toelichten.
Maar het zou blijken dat daarmee de hele spreekbeurt afgehandeld is.
Laten we daarom zeggen dat mijn uiteenzetting zal neerkomen op een
toelichting bij mijn titel: Filosofie in een gewoon hoofd.
Volgens mij zijn er veel - maar toch misschien te weinig - gewone hoofden.
-
Filosofie en denken
Laten we eerst eens het terrein overzien waarbinnen we de filosofie ergens zullen
moeten zoeken. Dat is het terrein van het denken, meer in het bijzonder van het
professionele, systematische denken.
Niet het gewone denken dus. Het gewone denken doet zich in een mensenhoofd
permanent voor. Het gaat met alles gepaard, met alle waarnemingen en alle handelingen.
Het gebeurt bewust en onbewust.
Het gebruikt de taal van de muziek, de taal der gevoelens, de taal der beelden
- beelden in de werkelijkheid, beelden in ons hoofd, beelden die wij maken.
Heel bijzonder is het denken in menselijke taal. Gedachten die neerslaan in woorden
krijgen een soort van objectiviteit. Je kunt ze vastleggen voor jezelf, je kunt ze overdragen
aan andere mensen, ze zijn houdbaar over eeuwen heen.
Zoiets geldt natuurlijk ook wel voor gedachten in muziek of in beelden.
De piramiden van de Egyptenaren zijn daar voorbeelden van. Als we die vormen
zien dragen we in onze geest de gedachten van de makers. Maar we hebben de indruk
dat taal objectiever is, dat je gedachten in taal objectiever kunt communiceren dan
de gedachten van beelhouwkunst en muziek. Maar dat is een vergissing.
Dat blijkt op de duidelijkste manier wanneer je na diepe overpeinzingen tot de
bevinding komt dat je de gedachten die uitgedrukt zijn in menselijke taal
eigenlijk helemaal niet beter begrijpt dan die welke vorm hebben
gekregen in beelden en muziek. (Ik beperk me maar gemakshalve tot deze twee).
De filosofie treffen we aan temidden van
het professionele, systematische denken dat is neergeslagen in menselijke taal.
Als we een nadere precisering zoeken zullen we filosofie moeten
karakteriseren temidden van en/of tegenover wetenschap.
[Om de moeilijkheden niet groter te maken dan ze toch al zijn zal ik
het denken in religieuze vormen buiten beschouwing laten.
Wel wil ik stipuleren dat voor mij religie een verschijningsvorm is van een
bepaald soort denken. dat zich natuurlijk uitdrukt in sociaal handelen.]
-
Wetenschappelijke kennis
Wetenschap streeft naar verklarende kennis omtrent de objectieve werkelijkheid die wij waarnemen.
Alle vragen omtrent de objectieve werkelijkheid horen in de wetenschap thuis.
Objectief is een werkelijkheid wanneer aangenomen wordt dat een methode gevonden
is om waarnemingen en proeven aangaande die werkelijkheid te doen zodanig, dat
iedereen bij dezelfde waarnemingen en dezelfde proeven tot dezelfde conclusies komt.
Objectief in de wetenschappelijke zin is een eigenschap van de werkelijkheid
die binnen deze formule functioneert. Je hoeft niet eerst te bewijzen dat iets
een objectieve werkelijkheid is. De werkelijkheid vindt haar objectiviteit
binnen de methodologie van de wetenschap en niet daaraan-voorafgaand.
De objectiviteit van de werkelijkheid is een proefondervindelijke zaak.
Wetenschap wordt gekenmerkt door een proefondervindelijke benadering van de
werkelijkheid. Proefondervindelijkheid en wetenschap horen wederkerig
onafscheidelijk bij elkaar. Doordat de wetenschap spreekt
over een objectieve werkelijkhheid levert ze objectieve kennis op. Iedereen kan de
proeven doen en concluderen dat bepaalde wetenschappelijke uitspraken niet worden
omvergestoten. Dat is ook de wijze waarop objectieve kennis wordt gedefiniëerd.
[Tussen haakjes: Wat de wetenschap doet is een systematisering van gewone dagelijkse
handelingen waarbij je iets onderzoekt. Een kind dat speelt met een bal is ook vaak
proefondervindelijk bezig. Het spel is dus soms ongesystematiseerde wetenschap en omgekeerd:
wetenschap een gesystematiseerd spel. Inbegrepen is dat wetenschap noch spel
een rechtvaardiging behoeven buiten zichzelf.]
-
Alfa-wetenschappelijke kennis
De zojuist gegeven karakterisering van wetenschap, die zozeer
gekenmerkt wordt door de gedachte van de proefondervindelijke falsificeerbaarheid,
sluit alle zogenaamde Alfa-wetenschappen uit: de theologie, de literatuurwetenschap,
de geschiedwetenschap, de niet-experimentele sociale wetenschap en taalwetenschap,
de niet-experimentele psychologie (zoals die van F. Buitendijk). Dat kan allemaal
zeer boeiend zijn - niet anders dan geldt voor kunst en kunstwerken - maar het is geen
wetenschap.
De onderzoekingen leveren wel feiten op - meestal op basis van teksten - maar
nimmer wetenschappelijke verklaringen. Zulke uitspraken zijn niet diskwalificerend,
wel kwalificerend.
-
Filosofie en wetenschap
Nu al is duidelijk dat filosofie niet een soort van wetenschap kan zijn in de
boven bedoelde zin.
Zij gaat niet over een objectieve werkelijkheid en zij levert niet proefondervindelijk
objectieve kennis op.
Door object en methode behoort zij niet tot de - altijd exacte - wetenschap,
en zelfs niet tot de alfa-wetenschappen.
En alles wat valt onder de definitie van wetenschap
- zelfs onder die van de alfa-wetenschappen - kan niet behoren tot de filosofie.
Studeer je aan een universiteit filosofie, dan gaat het om de
(alfa-wetenschap) geschiedenis van de filosofie.
Ze leren je wat er allemaal is voorgevallen op het
terrein van het denken dat is neergeslagen in menselijke taal.
In die geschiedenis van het denken doet zich echter
ook veel voor wat niet behoort tot de filosofie
maar tot datgene wat eerder wetenschap genoemd zou moeten worden.
Alleen wanneer het gaat niet om de geschiedenis van bepaalde wetenschappen
in het bijzonder maar eerder om hun grondslagen in het algemeen, in strikte zin dus
om de grondslagen van wetenschap en de geschiedenis van het denken daaromtrent,
kunnen we spreken van geschiedenis van de filosofie.
Hoewel we nog altijd niet weten wat filosofie is kunnen we vaststellen
dat de universiteit niet de filosofie onderwijst maar iets anders.
Je hoeft dus zeker geen filosoof te zijn - wat dat dan ook mag blijken te zijn -
om die studie te kunnen doen of die te ondersteunen door onderwijs.
Omdat je pas in strikte zin kunt spreken van geschiedenis van de filosofie
wanneer de echte filosofie gevonden is (en niet alle denken filosofie is),
kun je beter spreken over Geschiedenis van het denken.
Ongeveer zoals het mooiste geschiedenisboek heet dat ik ken:
De verbeelding van het denken - Geïllustreerde Geschiedenis van de
westerse en oosterse filosofie (400 pag. Contact 2000).
Gustave Flaubert:
"Het is het denken zelf, dat wil zeggen het oneindige in onze borst"
(Brief aan Louise Collet, 11-12-1846).
-
Wat is filosofie?
Omdat het in de filosofie niet gaat om proefondervindelijke kennisvergaring omtrent een
objectieve werkelijkheid is het moeilijk om harde uitspraken te doen over
wat zij is.
Waaromtrent doet zij uitspraken? Wat is haar doel? Wat is haar methode?
Het makkelijkst nog is het bij een filosofische proeve
achteraf eventueel vast te stellen dat er uitspraken worden gedaan omtrent een
werkelijkheid die zich zou lenen voor objectief proefondervindelijk onderzoek.
En dat het in zo'n geval met zekerheid geen filosofie betreft.
Maar wanneer moeten we concluderen dat iets filosofie is?
De vraag wat filosofie is kan niet in objectieve zin beantwoord worden,
eenvoudig omdat er geen objectieve werkelijkheid aanwijsbaar is
die door de filosofie zou kunnen worden onderzocht.
Zou zulke werkelijkheid aanwijsbaar zijn, dan zouden we immers te doen
hebben met een object dat vatbaar is
voor objectief onderzoek en dus met een exacte of alfa-wetenschap.
Daarom zal de filosofie bestaan uit vragen met betrekking
tot alles wat de objectieve werkelijkheid te boven of te buiten gaat.
Anders gezegd: wat de (objectieve) werkelijkheid transcendeert.
Filosofie moet bijgevolg uiteraard metafysica zijn.
Sartre en Georg Wilhelm Friederich Hegel (1770 - 1831)
- om een paar voorbeelden te noemen -, algemeen gekarakteriseerd als
filosofen, hebben in het meeste wat zij geschreven hebben
uitspraken gedaan over sociale culturen en cultuurhistorische feiten en
gangbare interpretaties daarvan. Wat hen onderscheidt van gewone wetenschappers
is typisch dat ze niet als wetenschappers kritiseerbaar zijn hoewel de aard
van hun onderwerp dat zou eisen. Ze brengen wetenschap noch filosofie voort.
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Ad Verbrugge in zijn Tijd van onbehagen, Filosofische essays
over een cultuur op drift (Sun 2004). En dat moet ook gezegd worden van
Alain Badiou, over wie Ger Groot zulk een interessant artikel publiceerde onder
de titel De schokkende waarheid (NRC Boeken, 8-9-2006).
Een goed verstaander zal begrijpen dat
met zulke uitspraken geenszins iets negatiefs wordt uitgedrukt. Men kan ergens
waardering voor hebben, ook al is het geen
wetenschap of filosofie. Argumenten daarvoor ontsnappen aan objectieve
kritiek, omdat deze immers uiteraard wetenschappelijk zou moeten zijn.
-
Pseudo-filosofie
Tot de categorie van "filosofen", die eigenlijk, doordat ze hun werken aanduiden met termen
als filosofische essays en dergelijke, al te kennen geven dat ze
de problematische status van hun werk wel zien,
reken ik, zoals gezegd, ook Ad Verbrugge. Wat ik bedoel is te gemakkelijker
te argumenteren omdat iedereen hem op 27 augustus ll. in VPRO's 'Zomergasten'
heeft kunnen beluisteren. Daar was natuurlijk niet de filosofie aan de orde,
maar de kijker kon wel een goede indruk krijgen van zijn boodschap.
Te interessanter voor vandaag, omdat onderwerp en benadering volkomen
overeenstemden met wat bv. in zijn genoemde studie te lezen valt.
Ik wil niet in details treden maar wel signaleren dat zijn onderwerp niet ligt
op het vlak van de filosofie maar op dat van bezinnende analyse van maatschappelijke
verschijnselen. Dat is een materie die ontvankelijk is voor (alfa-)wetenschappelijk
onderzoek en voor cultuurhistorische en sociaal-culturele reflectie
en ze valt daardoor buiten alles wat filosofie mag heten.
Ger Groot laat begrijpen dat hij dat inzicht deelt en spreekt daarom over
wijsheidsliteratuur liever dan over filosofie.
-
Ethiek en Filosofie
Wat kenmerkend is voor quasi- of misschien beter pseudo-filosofisch werk als dat
van Verbrugge en Badiou (de laatste
wanneer ik mag afgaan op Ger Groot) is de rol van ethiek en moraal
in hun analyses en conclusies. Ethiek en moraal zijn van beschouwelijke
aard, horen niet thuis in wetenschap, noch in de kunst en zelfs niet - zoals vaak
gedacht wordt - in religie,
maar hebben desondanks geen functie in de filosofie, eenvoudig omdat zij gericht zijn
niet op wat is maar eerder op wat hoort te zijn.
Met zoiets komt een dimensie van het zijn aan de orde die niet wezenlijk is
voor werkelijkheid als zodanig maar uitsluitend bestaat in onze
waardering van werkelijkheid. En onze waardering is van andere orde dan alles
wat binnen de filosofie besproken kan worden.
"Goedheid" en "slechtheid" zijn actuele grootheden, dingen binnen de actualiteit
van het "gebeuren",
die bestaan binnen de geschiedenis, die daarom hooguit onder de wetenschap
kunnen ressorteren maar zeker nooit metafysisch van aard zijn.
Zodra ze aan de orde komen heeft de beschouwer zich dus buiten de filosofie begeven.
-
Toch een karakterisering van Filosofie
Maar nog altijd weten we niet wat filosofie is.
Daarover kan tenslotte niet anders dan stellenderwijs gesproken worden.
Dat wil zeggen: wat beweerd wordt is niet afleidbaar uit iets
anders en het zal zelf zijn eigen redelijkheid moeten bewijzen. Welnu:
Filosofie is meta-wetenschap. Meta- betekent eigenlijk: na. Zoals de oorspronkelijke
betekenis van metafysica is 'datgene wat na de fysica komt',
zo betekent 'meta-wetenschap' 'datgene wat na de wetenschap komt'.
Filosofie is de (pseudo-wetenschappelijke?) bezinning op de grondslagen van de
wetenschap: zij leert wat de draagwijdte is van alle uitspraken over de
werkelijkheid en dus ook over die van de wetenschap zelf.
De filosofie hoeft geen onderscheid te maken tussen de ene wetenschap en de
andere, want zij spreekt slechts over de werkelijkheid als werkelijkheid.
-
Het object van de Filosofie
De filosofie gaat niet over alles wat bestaat maar over de status van alles wat bestaat.
Zij gaat over het wezen
van dat bestaan, over wat dat is wat bestaat, over wat dat is: bestaan.
En uiteraard over de wijze waarop alles aan ons verschijnt. En wat dat is in ons
dat waarneemt en "kent" en als "waar" neemt. Zij onderzoekt niet
de aard van waargenomen objecten maar eerder de grond van ons waarnemen en weten
en slechts in afhankelijkheid daarvan naar de status van de dingen.
Doordat de wijze waarop de dingen verschijnen geconditioneerd is door de
wijze waarop wij ze waarnemen gaat filosofie ten diepste over de status van het
ik, zijn grond en zijn kennen.
Filosofische - d.w.z. metafysische - vragen die wezenlijk zijn voor de filosofie,
die altijd aan de orde zijn en onophoudelijk opnieuw gesteld worden, zijn daarom:
- Wat zijn wij toch, wij waarnemende wezens?
- Wat is dat toch: waarnemen?
- Wat is toch datgene wat wij waarnemen?
- Waarom is toch dat alles?
- Waarom is er eigenlijk iets en niet eerder niets?
Wat het laatste betreft: dat noemt Cornelis Verhoeven 'De Grondvraag van de Metafysica'
(Martin Heidegger, De Grondvraag van de Metafysica, Damon, 2003).
Hij zegt er niet bij waarom hij hier 'metafysica' zegt
en niet 'filosofie', maar wie zijn 'Inleiding tot de Verwondering'
(Ambo 1967) kent twijfelt niet.
-
Toetsbaarheid van de Filosofie?
Wanneer filosofie geen wetenschap is, wanneer niets uit de objectieve
werkelijkheid als zodanig binnen de filosofie als argument kan gelden,
wat zijn dan voor de filosoof de instrumenten waarmee hij zijn vragen
te lijf gaat? Wat is zijn objectieve (?) kader? Is het toetsbaar wat hij zegt?
Kun je zijn analyses kritiseren? Wat kun je b.v. aanvoeren
voor of tegen Spinoza's voorstellingen van de zichtbare natuur (de 'natura
naturata') tegenover haar wezen d.w.z. zijzelf als verschijningsvorm van de
'natura naturans', anders gezegd van God? En vóór of tegen Schopenhauer, die
alle waargenomen verschijnselen ziet als zichtbaarwordingen van de Wil.
De Wil, de metafysica van alles? En vóór of tegen Schopenhauers theorie
over de vrijheid van de menselijke wil, welks werkelijkheid hij onherroepelijk verwerpt?
-
Ons eigen hoofd
Het antwoord is: de denkende denker. Alle argumenten vóór of tegen
een in waarlijke zin filosofische stelling kunnen van nergens stammen dan
van onze eigen menselijke denkkracht, onze eigen intiemste binnengedachten,
gestoeld op inwendige schouwing van ons eigen "zelf"
met al zijn eigenschappen en functies. Niet zijn fysieke functies natuurlijk,
want niets uit externe waarneming is
voor haar beschikbaar als evidentie. Over het waargenomene beslist niet de zelfreflectie
want dingen die als objecten waargenomen worden behoren
- in de orde van het denken! - aan de wetenschap.
De filosofie richt zich op de gronden van alle weten en begint - en eindigt! -
daarvoor bij het "ik" en "het kennen". Ieder mens bezit gelijkelijk haar kracht en haar inzicht.
Soms moet iemand anders haar inhoud voor je openbaren, maar over haar waarheid beslis jijzelf.
Nadat je hebt uitgedacht wat dat eigenlijk is: "waarheid".
Hoor Agustinus:
"De klank onzer woorden slaat wel aan uw oor, doch uw leermeester is binnen u.
Meent niet dat iemand iets leert van een mens."
(FvdMeer, Augustinus de zielzorger, II 163).
Wie een ander gaat vragen
of Sartre een groot filosoof is miskent zichzelf. Maar je moet daarvoor wel hebben leren
inzien wat filosofie is en in bescheidenheid je vernuft hebben gevormd en gescherpt door
het wegen en waarderen van wat zij sinds eeuwen aan
inzichten heeft geopend. Al is het maar de Socratische wijsheid van het besef
van onze ontoereikendheid en ons niet-weten.
-
Slot
En dan blijft tenslotte dat tweede aspect van het onderwerp dat ik had gekozen:
dat gewone hoofd.
Ik spreek natuurlijk alleen voor mijzelf, maar ik meen dat de besproken
kijk op de filosofie beschouwd kan worden als iets met een
karakter van eenvoud, simpelheid, ongecompliceerdheid, gewoonheid.
Daarmee wordt beweerd, dat het beeld van de filosofie zoals dat in de dagelijkse
praktijk van de discussies algemeen en vanzelfsprekend is geworden,
voor een gewoon hoofd - en dus vooral ook eentje zonder iedere pretentie -
onaanvaardbaar gecompliceerd is geworden, doordat het strikt unieke karakter
van de filosofie ten opzichte van de denkvormen van alle wetenschappen
volkomen veronduidelijkt wordt.
Een noodzakelijke verheldering en vereenvoudiging wordt pas mogelijk wanneer alles
wat tegenwoordig ten onrechte filosofisch wordt genoemd wordt geplaatst
buiten ieder kader van wetenschap en/of filosofie. Spreken we liever
over De vrije gedachte. Vrij is de gedachte wanneer geen belang haar drijft.
Behalve dat een gewoon hoofd zich niet laat verbluffen door vrije denkers die ten
onrechte het blazoen van de filosofie kiezen
raakt het ook niet ontredderd of verbijsterd bij confrontatie
met bepaalde inmiddels overwonnen gedachten van toch echt grote en belangrijke denkers uit
het verleden. Het leest immers wel eens dingen die
strijdig zijn met wat wetenschap of
zelfs latere filosofische bezinning aan het licht heeft gebracht.
Het deelt niet langer Plato's opvattingen omtrent de zogenaamde ideeën
zoals die vereeuwigd zijn in die mooie en indrukwekkende - zelfs poëtische -
parabel van de Grot.
Noch bij voorbeeld aanvaardt het langer Kants daarmee concurrerende
theorieën over de categorieën.
Zelfs zou men hieraan kunnen toevoegen Schopenhauers
opvattingen over de wil
en zelfs ook die over de natura naturans van Spinoza.
Zeer ten onrechte overigens deze beide laatste, want het
blijven overweldigende metafysische concepten.
Veel van wat in vroeger eeuwen aan filosofische gedachten is ontwikkeld
is thans echter feitelijk gepasseerd. Op zijn gunstigst leeft het voort
als een soort van poëzie, hoezeer Plato dat zal verwensen.
Het gewone hoofd leest dat alles, en herleest, en herleest ...
Spreekbeurt bij Probus ULPIA
Nijmegen 14 december 2006
Jan van Bakel, 13 januari 2007
janvanbakel.nl
Terug naar boven
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
| |