Jan van Bakel



Gebarenschrift


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

"Het transcriptie-systeem voor gebarentaal is nog steeds in ontwikkeling" zegt Berthold van Maris over Gebarenschrift (NRC W&O, 30-05-'07, 47). Dat betekent dat er gezocht wordt naar een afbeelding in schrift van de reeks gebaren waarmee informatie die gewoonlijk berust in gesproken woorden naar anderen wordt overgebracht. Hoe niet-doven hun systeem van informatieoverdracht leren is nu even niet aan de orde. Over hun gesproken zinnen weet de taalkunde al betrekkelijk veel en er bestaan zelfs grammaticale theorieën die hun "zinnen" voor het allergrootste deel beschrijven en verklaren. Voor de gebaren-taal geldt dat niet, maar ook daar is behoefte aan beschrijving van de systematiek van het taal-gebruik. Daarvandaan de wens om gebaren-zinnen althans te kunnen opschrijven, anders weet geen mens waarover het gaat. Men kent de aparte "zinnen" niet, maar nog minder hun systeem oftewel hun grammatica. Maris noch Nini Hoiting, wier werk en wetenschappelijk inzicht aan de basis ligt van het artikel, besteedt veel tijd of aandacht aan de wetenschappelijke problemen die er rijzen rond hun stof. Men vindt er nauwelijks iets over in de tekst, maar zoals je aangehoorde muziek zou kunnen citeren door op te schrijven: [Muziek;piano]{...} met tussen die haakjes een transcriptie in notenschrift, zo zou je ook een "spreker" willen kunnen citeren die jou iets meedeelt in gebarentaal. Onder andere in juridische procedures kan dat wenselijk zijn.

Voor een transformatie van een signaal moet noodzakelijk gelden dat er een sprong gemaakt wordt naar een andere reeks van samenstellende symbolen, al of niet op een ander zintuiglijk informatiekanaal: van hoor- naar zichtbaar zoals bij muziek of andersom. Ofwel blijvend binnen hetzelfde kanaal maar wisselend van symbolen van reeks[R] naar symbolen van reeks[X]. Laten we voor het gemak de zintuiglijke kanalen voor tastbaarheid, ruikbaarheid en proefbaarheid maar buiten beschouwing laten. Met een voorbeeld: via computerprogrammatuur kun je hoorbaar (analoog) geluid vertalen naar een reeks van (digitale) symbolen en omgekeerd zulke digitale symbolen naar (analoog?) geluid. Bij muziek gaat het om een kanaalsprong, waarbij uiteraard ook de afzonderlijke symbolen veranderen. Gebarentaal overzetten naar gebarenschrift blijft binnen het kanaal van de zichtbaarheid (hoewel iets 3-dimensionaals verandert in iets 2-dimensionaals). Het vereist karakterisering van drie dingen: (1) een eindige reeks symbolen, zijnde afzonderlijke lichamelijke handelingen: [A]; (2) een tweede eindige reeks van symbolen van andere orde ter formering van andere zinnen, die door een bepaalde grammatica [C] gevormd zullen worden als vertaling van aangetroffen reeksen van symbolen uit [A]: [B]; (3) een verzameling regels voor toepassing op reeksen uit [A] naar reeksen uit [B]: de vertaalgrammatica [C]. Uit de regels binnen [C] volgen "zinnen" in termen van [B] die (per definitie!) dezelfde betekenis hebben als een aangetroffen sequentie in termen van [A].

Wat er ook kan worden opgemerkt over het opstel van Van Maris, duidelijk is dat hij de problemen niet op zulke of vergelijkbaar heldere wijze heeft aangestipt. Het gevolg is dat het betoog chaotisch wordt. Ik denk dat de hoofdoorzaak dat gebrek aan theoretische duidelijkheid is. Er moet zeker een complexe definitie als [C] gezocht worden, zijnde de verzameling van correcte vertalingen van de "zinnen" die verschijnen in termen van [A], de gebaren. Daarbij bestaat - en ik stel dat nou maar eenvoudig zo, omdat een bewijs minstens evenveel tijd zou vergen als nodig is geweest voor het bereiken van de noties die op het ogenblik de hele linguïstiek uitmaken - alleen maar het uitgangspunt van de gewone natuurlijke taal. Anders gezegd: wat uitdrukbaar is in gebarentaal kan ter karakterisering van zijn betekenis - en dat is principieel iets anders dan wat geleverd wordt door de nieuwe formules die Nini Hoiting zoekt - uitsluitend adekwaat gedefinieerd worden in natuurlijke taal en, uiteraard, alleen binnen haar theoretisch kader. Het is daarom volstrekt onzinnig en onjuist om te speculeren, zoals zij doet, aldus: "Er moet een abstracter en objectiever transcriptiesysteem komen, dat onafhankelijk is van gesproken taal". Het is noodzakelijk om ieder stukje informatie, ook als die zou opgesloten liggen in b.v. een klein trekje met de linkerwenkbrauw, te karakteriseren in termen van een of andere natuurlijke taal. Het enige alternatief zou zijn een definitie in een supernatuurlijke taal, d.w.z. een taal waarvan de zinnen kunnen worden vertaald naar iedere individuele natuurlijke taal. Maar ter karakterisering van de betekenis - toch het doel bij de hele kwestie van het gebarenschrift - is dat voor een normale wetenschappelijke gebruiker niet alleen oninteressant maar ook volkomen ontoereikend. Hij zal altijd relatie wensen te zien met zinnen in natuurlijke taal. Terzijde wil ik opmerken dat de principiële moeilijkheid van de categorisering van een of ander concreet waargenomen lichamelijk gebaar als b.v. klein trekje met de wenkbrauw even onoplosbaar is als de correcte herkenning van b.v. het woord "zaterdag" uit ongeacht welke registratie van spraak van een Nederlands-sprekende die dat woord bedoelt.

Zolang de theoretische exercities die evident nodig zijn niet zijn uitgevoerd, is het - en niet alleen op zichzelf al - niet veel meer dan gebabbel om b.v.te zeggen dat gebarentaal de morfologische subtiliteiten van het Nederlands mist en wat dat betreft lijkt op een taal als het Mandarijn. Neem je aan dat alles zegbaar is met het instrumentarium van iedere natuurlijke taal, dan is het denkbaar dat je als "Gesture Linguist" ervoor kiest om een taal te ontwerpen die qua syntaxis aansluit bij het Mandarijn. Maar zolang zoiets niet is gebeurd, of welke keuze ter zake dan ook is gemaakt, lijkt gebarentaal linguïstisch gesproken op helemaal niks. En zeer zeker ook is het praat in de lucht om te speculeren over subtiele semantische dingen als lichte ironie, heimelijke vreugde en zo, die tijdens het gebaren-spreken zichtbaar kunnen zijn - beter gezegd: waartoe een interpretatie zou kunnen voeren - en die de betekenis van een boodschap grondig kunnen veranderen. Bij geschreven taal doen zich zulke dingen evenzeer voor maar geen theoreet is erdoor geboeid. Het misverstand of de supergevoeligheid van spreker of "spreker", hoorder of lezer kunnen beter overgelaten worden aan andere specialisten.

Ik denk dat je taalkundige moet zijn om inzake kwesties van gebarentaal iets zinnigs in het midden te brengen. Ieder theoretisch werk moet ergens beginnen. Het lijkt mij toe dat, als je werkelijk iets wenst te bereiken dat theoretisch iets voorstelt, de keuze van een natuurlijke taal als uitgangspunt noodzakelijk is. Dat zal, bij wereldwijde doelstellingen, al een hele klus zijn. Zie je het als noodzaak aan te knopen bij reeds bestaande situaties, dan wordt het pappen en nathouden: heel nuttig maar niks voor de wetenschap.

En tenslotte die suggestie van Nini Hoiting voor een transcriptie als

PAPIER(geven)-em'Hou_T(1h)-bew'LEX-dol'1-gol'2

voor de zin "Ik geef jou een paar velletjes papier". waartoe het allemaal zo ongeveer zou moeten voeren. Ik moet u zeggen dat ik mijn ogen niet kon geloven toen ik dat zag. Wat kan er allemaal spoken in het hoofd van iemand die "teksten" in gebarentaal gaat vastleggen op papier in zulk een schrift dat geen mens kan lezen? En theoretisch behelst het toch helemaal niks? Als je iemand iets wilt laten leren, kun je toch beter een dvd uitbrengen met filmopnames van correcte gebaar-expressies met daaraan gekoppeld parallel lopende gesproken en geschreven taal? Beter kun je de gebaren-taal toch niet onderwijzen? Je zou een praktisch oefenboek krijgen. En misschien doe ik voor wat betreft deze suggestie later nog eens afstand van mijn rechten.

Jan van Bakel, 2 juli 2007

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com

Terug naar boven