Het reglement.



Het Reglement

Terug naar Bibliografie


Dezer dagen belde Peter van Overbruggen op. Het gesprek ging over Beekvliet, over zijn reunisten, over dit blad 1 , over een interview dat ooit met mij gemaakt was, over misschien een bijdrage van mijn hand. Natuurlijk heb ik nog altijd iets met Beekvliet. Op een herfstdag in 1987, nauwkeurig gezegd 29 november, ben ik met mijn oudste dochter toen we van mijn moeder vandaan kwamen een eindje omgereden om Beekvliet terug te zien. Ik was met stomheid geslagen. Alleen het hoofdgebouw stond er nog. Verder alles verwoest. Ook de grote vleugel met boven de grote slaapzaal, daaronder de professorenkamers en beneden onder andere de klas waar wij het laatste jaar als rhetorica zaten. Ik heb geprobeerd op de plaats te gaan staan waar aan het raam mijn bank in de studiezaal stond, maar ik kon er niet komen omdat ik door water had moeten waden. De kastanjelaan was er nog en liet de plaats bepalen waar de kapel en de kleine cour geweest moesten zijn. Ik heb eindeloos naar de troosteloosheid staan kijken. Dat zoiets tenonder kan gaan. Dat bezoek alleen al bewijst dat het verblijf op Beekvliet (1940 - 1946) nog altijd een rol speelt in mijn leven. Of eigenlijk is het niet dat verblijf en wat er in die tijd gebeurde, maar eerder de nog steeds zich wijzigende interpretaties achteraf. Die zijn in de loop van de jaren grondig veranderd in die zin vooral dat er voor mij meer duidelijkheid over is ontstaan. Dingen die ik mij vroeger niet bewust was zijn tot klaarheid gekomen. Niet tot hun voordeel overigens. Daar is inderdaad heel wat tijd overheen gegaan. Je moet er een grotere vrijheid van geest voor krijgen en dat gaat niet van de ene dag op de andere. Sommige waarheden ook worden pas bereikbaar als je er niet meer bang voor bent.

Maar - dacht ik na dat telefoongesprek - waarom dat alles neergeschreven in een reunistenblad, dat bovendien nog de sarcastische naam draagt Nunc meminisse iuvat? Er kunnen toch nauwelijks nog mensen zijn die dat vermag te interesseren? Onder jongere generaties al helemaal niet. En van mijn eigen generatie? Ik voel nog wel eens het verlangen om met die oude klasgenoten in gesprek te komen, maar als ik goed nadenk geloof ik dat dat betrekking heeft op de mensen zoals ze toen waren. Ik vrees dat ze wel erg veranderd zullen zijn. Bij latere ontmoetingen - de laatste als ik het goed weet in 1965 op de pastorie van de Lourdesparochie in Nijmegen, bij, meen ik, het koperen priesterfeest van Piet Harkx en Wim van Kessel - bleek de afstand en vervreemding al zo groot dat er nauwelijks nog een gesprek mogelijk was. Een afgezwaaide was een verlorene voor het heil. Zoals zelfs de beminnelijke pater wijlen Jan van Dijk, toen ik tegenover hem de naam noemde van de ons beiden welbekende filosoof C.V., kortaf reageerde: Die heeft zijn geloof verloren. Een klasgenoot die mij niet herkende toen ik zei Hee, Willem!, reageerde met een peinzend Willem ...? Dat was dus ook al een echte clericus, die zich in eerste instantie realiseert dat hij al te vertrouwelijk wordt aangesproken. Nu tenslotte nog toenadering gezocht desondanks? Na een heel mensenleven, 5 jaar studie, 9 jaar leraar, sinds 1960 aan de universiteit in Nijmegen, afscheidscollege in 1993, sindsdien gepensioneerd, nu bijna 69? Ongeveer 45 jaar getrouwd met Gonny, zeven kinderen, de oudste dochter 42, de jongste zoon 32? Is dat geen slag in de lucht?

Toch (toch?) had ik met Peter van Overbruggen een prettig telefoongesprek, en niet zomaar wat geneuzel over vroeger of oppervlakkig geniks. Daarbij kwam al het bovenstaande wel ongeveer aan de orde alsook mijn vraag of het voor iemand zinvol kon zijn van mij iets te horen over ervaringen op of met Beekvliet. Wat betekent het voor een lezer dat ik zo'n kind was dat naar het seminarie gaat, maar eigenlijk altijd als tegen een berg opziet tegen een toekomst in een toog? Ik heb het me nooit kunnen voorstellen en altijd gehuiverd bij de gedachte alleen al. En waarom ik daar dan heenging? Ik weet het zelf eigenlijk pas enkele jaren. Ik kwam daar uit vrees de Allerhoogste te mishagen door een roeping te verzaken. Dat zou een eeuwige zonde zijn, onherroepelijk want onherstelbaar. Een roeping die overigens allerminst zeker was. Dat kon je hoogstens later pas echt weten. Witlox preekte daarover: materieel werd je definitief pas door de bisschop geroepen bij de wijding. En die kleine jongen met zijn maagpijn van heimwee maar denken: ben ik echt geroepen? Zal het dan moeten, een toog? Dan zullen ze me nog gekker aankijken dan ze nou al doen als ik in de vakantie iedere dag met twee kerkboeken naar de kerk ga.

Het duurde een hele tijd tot ik enige vrijheid in mezelf opbouwde. Niet dat ik dat zo ervoer, maar ik wist wel op zeker moment dat ik er niet mee verder wilde. Vandaag zegt mijn interpretatie dat het een eerste begin van vrijheid was. Over de zogenaamde vrijheid van de kinderen Gods heb ik nooit iets verstandigs gehoord op Beekvliet. En ook over de God die mijn jeugd verblijdt heb ik er nooit iets geleerd. Wat je kon horen was een angstaanjagende spookpreek over de gevaren van de wereld uit de mond van regent Goyaerts op de morgen dat je met vakantie ging. Ik voelde me thuis dan soms onveilig en verlangde zelfs naar Beekvliet terug. Ik weet wel dat het allemaal zo erg niet zal zijn geweest in andermans oren, maar ik was zo angstig en bezwaard van gemoed en geweten dat ik het niet anders kon verstaan. En waar kwam dat allemaal vandaan? Dat hebben ze mij toch zeker aangepraat? Niet bij ons thuis, want bij mijn ouders hield de opvoeding zich met heel andere dingen bezig. Moet het niet op één of andere manier uit de heilige kerk komen? U ziet, ik begrijp het zelf niet helemaal, dus wat kan ik dan in dit blad met die vreemde naam?

Toen ik afscheid nam van Beekvliet ging ik naar regent Goyaerts toe om hem dat met lood in de schoenen mee te delen. En wat zei hij? Gij onderhoudt uw reglement niet. Misschien hebt u er nog het meest aan als ik zulke dingen opschrijf.

Jan van Bakel - Nijmegen 1996

Voetnoot

1. Nunc meminisse iuvat, Reunistenvereniging Beekvliet, 8e jaargang no.2, pag. 22-25, november 1996.
Terug

Terug naar boven

Nunc meminisse iuvat