Interview
Prof. Dr. Jan van Bakel
en de scheiding tussen zin en onzin
Sneer, Tijdschrift voor o.a. Neerlandici
Jaargang 1 nummer 2 december 1982
Terug naar hoofdmenu
Noot vooraf
De hier volgende tekst is een overwegend getrouwe weergave van een artikel dat door Jan van Leeuwen en Hans Mulder
in 1982 werd gemaakt.
Enkele minder relevante (kleine) stukken, aangeduid als [ .... ], werden weggelaten.
Ook liet ik heel wat hè's weg uit de tekst.
Schrijffouten e.d. werden stilzwijgend gecorrigeerd.
Ik heb overwogen de hier en daar enigszins scrupuleuze wijze waarop de gesproken woorden
in schrift worden weergegeven systematisch te wijzigen. Maar ik heb daarvan afgezien
enerzijds omdat geen vast systeem denkbaar is
en zo noodzakelijk willekeur ontstaat, anderzijds uit respect voor de objectiviteit van de geschiedenis.
Daarom ook heb ik de tekening van Brakula afgedrukt die het interview vergezelde, hoewel die mij
ernstig krenkte; en nog steeds moet ik zeggen.
Wat men hier niet ziet is dat die karikatuur in groot formaat aan de valvae hing om de verkoop van het
tijdschrift te stimuleren.
De op sommige plaatsen toegevoegde noten horen niet tot de oorspronkelijke tekst
maar werden thans (2001) toegevoegd. Ze zullen zichzelf moeten rechtvaardigen.
Terloops verwijs ik naar het interview van Anne-Marie Mineur :
Professor van Bakel:
"Een grammatica maken zoals Chomsky doet,
en dan niet kijken of het klopt, dat vind ik zoiets doms", thans ook te vinden
tussen mijn data.
Jan van Bakel, september 2001.
Inleiding
Geboren in 1927 in Nunen, een Brabants dorp, als tweede zoon in een gezin van tien kinderen.
Van Bakel sr. was eigenaar van een kousenfabriekje, De middelbare school van 1940 tot 1946
aan het Klein Seminarie te St. Michielsgestel. In 1946 ging hij Nederlands studeren in Nijmegen.
Hij wilde zo snel mogelijk klaar zijn, want "mijn vader kon het niet betalen".
In 1951 afgestudeerd, daarna leraar aan een middelbare school, eerst in Den Haag en daarna in
Doetinchem. Gedurende deze tijd werkte hij aan zijn proefschrift. Gepromoveerd in 1958 bij Michels.
Titel van het proefschrift "De Vaktaal van de Nederlandse Klompenmakers"1
Dit lexicografische "werkstukje" zorgde ervoor dat hij onder de aandacht van Weijnen kwam.
Die vroeg hem voor het "Woordenboek van de Brabantse dialecten", en zo kwam hij aan de universiteit,
"en daar zit ik nog steeds, want aan de universiteit raak je maar niet weg, hè".
Hij maakte de "Soldatenbrieven" met het meeste plezier.
Hij is in 1951 getrouwd en heeft zeven kinderen, in de leeftijd variërend van 18 tot 28 jaar.
In zijn vrije tijd maakt hij zich, en niet geheel onverdienstelijk, schuldig aan beeldhouwen
(in dit werk is invloed van Henri Moore aanwijsbaar, niet zo verwonderlijk, want "ik herken het
zoeken naar vormen bij hem".).
Het is moeilijk Jan van Bakel te interviewen zonder een diskussie aan te gaan.
We hebben onze taak als interviewer echter zodanig opgevat, dat het in eerste instantie gaat om
de opvattingen van Jan van Bakel aan de lezer duidelijk te maken.
Walhalla, of toch niet?
[ .... ]
Onlangs is uw overgang naar de afdeling computerlinguïstiek definitief geworden.
Maar u zit daar maar voor 9/10 van de tijd. Voor de resterende 1/10 zit u nog bij de sektie nederlands.
Onze eerste vraag is, hoe ziet 1/10 van Bakel er uit, en onze tweede vraag is waarom deze
verdeelsleutel?
Die 1/10 van Bakel is een komplete dummy, een volkomen formaliteit.
Dat hangt samen met de twee leeropdrachten die ik heb, historische syntaxis en computerlinguïstiek.
Als je mij helemaal loskoppelt van nederlands, dan komt die leeropdracht historische syntaxis in de
lucht te hangen. Je kunt die natuurlijk ook afschaffen, maar daar heeft de fakulteit niet zoveel behoefte aan,
dat kun je altijd nog doen.
Die overgang naar computerlinguïstiek komt inderdaad niet als een verrassing, allerminst zelfs.
U schetst dat zelf, u bent zich steeds meer gaan richten op de formalisering van de taalkunde.
Ook de "Soldatenbrieven" zijn met behulp van de computer uitgegeven. Heeft u nu bij computerlinguïstiek
eindelijk uw Walhalla bereikt?
(lacht) Een Walhalla ... (lacht) Kijk, als je daarmee bedoelt voel je je op je plaats
bij dit soort werk, dan is het antwoord inderdaad positief. Maar een Walhalla bestaat natuurlijk niet.
Ik beschouw me als taalkundige. Ik denk dat de deskriptieve zaken, die natuurlijk niet de enige themata
zijn op het terrein van de taalkunde, wel de belangrijkste zaken zijn. Echter, er is geen enkel verschil
tussen linguïstiek en computerlinguïstiek, behoudens dat de computerlinguïst de theorieën toetst,
en de linguïst er alleen naar kijkt.
Is een computerprogramma ooit in staat een reële rol te spelen in het menselijk
kommunikatieproces? Een deskriptief programma zal toch altijd de taalkreativiteit buiten
beschouwing moeten laten?
(nadrukkelijk) Natuurlijk, natuurlijk. Maar je hebt geen machines nodig om het leven daar te stellen,
om 't zo eens te zeggen, maar om rationele en logische zaken te dienen en te ondersteunen.
Iemand die zegt we moeten de kommunikatie met de machine optimaliseren, dat vind ik waanzin.
Ik wil met geen enkele machine kommuniceren. Wat is nou kommuniceren met een machine?
De machine is een schakel tussen mensen. In de machine is informatie aanwezig die door mensen daar
in gelegd is, en bestemd is voor mensen. Dus in die zin is het wel degelijk een ondersteuning van
menselijke kommunikatie, andere kommunikatie bestaat er ook eigenlijk helemaal niet.
Wetenschap, religie of aktiviteit?
Een algemeen wetenschapstheoretische vraag:
iemand als Herman Koningsveld ziet de wetenschap als nieuwe religie.
De mens van nu gelooft in de wetenschap op een onvoorwaardelijke manier.
Vroeger werden gebeurtenissen toegeschreven aan gods wil, tegenwoordig is de computer
voor veel dingen verantwoordelijk. Als er iets mis gaat, als iets niet op tijd klaar is,
dan heeft de computer ons in de steek gelaten. De mens heeft zijn lot in handen gelegd van de
technologie.
Gelooft u in technologische vooruitgang, en denkt u in dit verband dat de computer nog op andere manieren
kan worden gebruikt dan als technologisch optimaliseringsmiddel?
(stilte) Dat is tenminste een interessante vraag. (lacht)
Ik weet niet of iemand wetenschap als religie beschouwt. Ik niet in ieder geval.
Ik beschouw de wetenschap als een aktiviteit die binnen een bepaalde maatschappij wordt gewenst door
organen die de beslissingen treffen. Ik denk dat als het parlement geen belangstelling meer had voor
wetenschap, dat 't voorbij was. In hoeverre wetenschap nou principiëel verschillend is van schaken of van
andere zaken, dat is een beetje onduidelijk.
Het is een beetje onduidelijk waarom de maatschappij belangstelling heeft voor het schaaktoernooi in Tilburg.
Dat is een zaak waarvan je ook niet precies kunt nagaan wat het voor waarde vertegenwoordigt in onze
maatschappij, maar kennelijk wordt er waarde aan gehecht. Zo is het met wetenschap ook.
Maar ik denk dat de wetenschap toch wordt geprogrammeerd in onze maatschappij met het oog
op haar effekt, haar rendement, en dat je dat rendement in het oog moet houden. Met andere woorden,
dat je je moet afvragen waarvoor de maatschappij jou de gelegenheid geeft om hier, in een fijn reservaat, hè,
want we staan natuurlijk toch ver van de maatschappelijke werkelijkheid af, om hier in dat reservaat aan wetenschap te doen,
aan mooie abstrakte wetenschap. Maar als religie beschouw ik het niet. Het is een of andere aktiviteit,
en aktiviteit is sowieso geen religie. Religie is laten we zeggen het tegenovergestelde van aktiviteit.
Jawel, maar het gaat toch om het geloof erin.
Eh geloof, ja, maar in aktiviteit hoef je geen geloof te hebben. [ ... ]
Ik begrijp niet wat de vraagstelling is, als je zegt, heb je geloof in wetenschap.
Kijk, als je zegt, geloof je dat als je over computerlinguïstiek praat, dat dat op de een of andere manier
in de maatschappij nuttig kan zijn, dan is het antwoord ja. Maar dat heeft met religie niets te maken, dat is
een assumptie over de toepasbaarheid van je wetenschap in bepaalde maatschappelijke situaties.
Oké, maar om terug te komen op de vraag, gelooft u in technologische vooruitgang?
Nee, daar geloof ik absoluut niet in. Ik geloof überhaupt niet in vooruitgang.
Ja, dat klinkt natuurlijk allemaal nogal erg zeker en geprononceerd, maar ik denk dat je het ook zo kunt zien,
dat er juist onzekerheid aan ten grondslag ligt. Ik geloof niet in vooruitgang in die zin, dat ik niet inzie
dat alles wat de mensen bij elkaar arbeiden de wereld kan verbeteren.
Ik geloof ook niet dat de wereld die we vandaag hebben beter is dan die van 1000 jaar geleden of dan die
van 40 jaar geleden.
Of slechter is als die van over 1000 jaar?
Ook niet, nee. Ik denk dat de totaliteit van de positief te waarderen en minder positief te waarderen dingen altijd zo
ongeveer hetzelfde blijft. Het is altijd moeilijk te bepalen of je nou gevorderd bent, of in hoeverre dat je
achteruit gegaan bent. Kijk, wat hebben wij bijvoorbeeld aan onze gemiddelde levensduur van 71 of 72 jaar?
Dat is vanuit een bepaalde optiek ook weer een betrekkelijk relatieve aangelegenheid, tenminste, ik kan de
absolute waarde daarvan niet inzien. Kun je nou bijvoorbeeld uit de 17e eeuwse literatuur lezen dat die mensen
ongelukkiger waren dan wij vandaag omdat de levensverwachtingen geringer waren dan de onze?
Dat kun je er toch niet aan zien. Kijk, als je vandaag zou moeten kiezen of je zou willen teruggaan tot een
levensverwachting van 38 jaar .... Er zijn natuurlijk wel kulturen waarin de levensverwachting nog lager ligt.
Als je leest wat de gemiddelde leeftijd is op het moment van de bevolking van Iran. Ik heb 'ns ergens gelezen
dat dat iets van 28 jaar is, ofzo.
Hiermee komen we eigenlijk aan de volgende vraag: die groep wetenschappers, onder wie Hoefnagels, heeft zich tot de
Nijmeegse, maar eigenlijk ook tot de hele wetenschap gericht, met een manifest "Wetenschap en de bedreigde toekomst".
Daarin komen zij onder meer tot de volgende konklusie "voor wetenschappers die zich van hun maatschappelijke
verantwoording bewust zijn, betekent dit een dwingende noodzaak tot bezinning op de betrokkenheid van de
wetenschap bij de toekomstproblematiek". Bij de ondertekenaars, die blijk geven het eens te zijn met de visie
dat "de wetenschap tegenwoordig ook de weg plaveit die steeds waarschijnlijker naar de ondergang leidt",
ontbreekt naast de vele andere ook de naam Jan van Bakel. Waarom?
(stilte) Ja, dat is natuurlijk een lang verhaal. Kijk, .... (stilte) Nou, ik vind we moeten
over dingen goed praten, of we moeten er niet over praten, en als je er goed over praat, dan kost het
toch wat uiteenzettingen. (aarzelend) Kijk, ik ben het helemaal eens met het standpunt
dat je als wetenschapper een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebt.
Je moet je realiseren wat het gevolg is van je wetenschappelijke aktiviteit voor maatschappelijke situaties
waarin die wordt toegepast. Je moet je natuurlijk ook realiseren dat er eenvoudig niets gemaakt of
bedacht kan worden wat niet ook ten kwade kan worden aangewend. Als de [ .... ] kans dat het ten kwade wordt
aangewend te groot is naar je eigen inschatting, dan denk ik dat het beter is om het niet te produceren.
Overigens, als je de geschiedenis zo overziet, dan denk ik dat het ondenkbaar is dat iets wat mogelijk is
niet wordt gerealiseerd. Als het mogelijk zal zijn om een menselijk leven te konserveren voor een eeuw,
gegarandeerd dat het gebeurt. Dan zal daar natuurlijk wel morele reflektie over zijn, maar morele
maatstaven zijn natuurlijk ook relatief en veranderbaar. Laten we het zo zeggen,
je hebt een individuele verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij.
Maar om nu naar andere mensen toe, met ik weet niet wat voor gezag, te gaan zeggen hoor 'ns hier, jullie
denken niet na over ... enzovoorts, kijk, eh eh ja, ik keur het niet af. Iedereen moet dat doen zoals hij dat zelf ziet.
Maar ik zal nooit naar iemand toestappen en zeggen hoor 'ns hier ik appelleer op je maatschappelijk
verantwoordelijkheidsgevoel. Dat is zijn zaak, en zo is het de mijne, en daarom teken ik dat niet.
Het uitgangspunt van Hoefnagels c.s. is toch angst. Die individuele verantwoordelijkheid
leidt niet in alle gevallen tot reflektie op het juiste moment. Het blijkt dat geld wel een
prima middel is om wetenschappelijk onderzoek de grond in te boren, en moraal dus niet ....
[ .... ]2
Wat is wetenschap en wat niet?
Voor een kollegezaal hebt u zich eens laten ontvallen dat er in de sektie nederlands twee
polen werkzaam zijn. Te weten enerzijds moderne taalkunde, die volledig zijn wetenschappelijke
pretentie kan waarmaken, en anderzijds, en nou citeer ik, een vorm van hobbyisme, iets wat wel leuk is,
maar daarom nog niet, of wellicht daarom juist niet, wetenschappelijk.
We nemen aan dat u daarmee de vakgroepen letterkunde bedoelt. Herinnert u zich deze opmerking, en zo niet,
kunt u zich voorstellen dat u hem gemaakt heeft?
(lacht) Ik herinner me dat niet, nee. Ja, kijk, ik heb wel eens iets gezegd wat ik niet moest zeggen,
natuurlijk. Ik heb geen pretentie te oordelen over iemand anders bezigheden.
Mij dunkt dat je onder wetenschap moet verstaan: het zoeken naar uitspraken over een of andere werkelijkheid
op een kontroleerbare en objektieve manier, zodanig, dat wanneer iemand anders hetzelfde onderzoek doet,
er dezelfde uitspraken uitkomen.
Ik geef graag toe dat dat een enge interpretatie is, maar daarbuiten voel ik mij niet thuis.
En als de wetenschappelijke doelstellingen op iets anders betrekking hebben, weet ik wel dat ik daar niks kan presteren.
Het is dus uit een oogpunt van zelfverdediging om het zo te stellen. Ik bedoel, als iemand mij ten koste van wat
centen aan deze universiteit benoemt, en ik doe zo iets wat niet kontroleerbaar is, dan vind ik het een
krankzinnige instelling. Dus moet ik veronderstellen, aannemende dat het geen krankzinnige instelling is,
dat je aan de universiteit iets objektiefs en kontroleerbaars maakt en doet.
Als hier iets anders gebeurt, dan begrijp ik niet hoe het kan bestaan dat dat toegelaten wordt.
Als hier nou iemand benoemd wordt als hoogleraar, die de uitspraak doet "kennis die volstrekt nutteloos is,
dat meen ik echt, dat vind ik ontzettend aardig eigenlijk" (Kees Fens), dan kan ik me voorstellen dat dat voor
u een gruwel is.
Nee, nee, man, dat begrijp je helemaal verkeerd. Er zijn twee sferen. Er is een sfeer van het leven, en er
is een sfeer van het werk aan de universiteit. Wat Fens zegt is in het leven bijna, laten we zeggen,
het allerbeste wat je je kunt voorstellen. Maar dat is iets anders dan wat de universiteit nastreeft.
Als je mij vraagt, wat is er van belang in het leven, dan spreken we over heel andere dingen als waarover
we het nu hebben. Ik heb het niet over het leven.
Terwijl Hans koffie haalt, praat ik 'informeel' wat met van Bakel door.
Hij zegt interviews eigenlijk niet zo prettig te vinden, want "ik houd voortdurend rekening met de
mogelijkheid dat er toch niet overkomt, wat er over moet komen", want "als je zit te praten kun je
altijd doorpraten, maar een interview, dat staat op een gegeven moment op papier, en daar word je
aan gehouden". Bibeb en Fallaci vindt hij goede interviewsters.
Dan trekt van Bakel de parallel naar de situatie aan de universiteit. Ook daar zijn vaak de situaties te kort
en/of te incidenteel, zodat 'toch niet in de situatie gerealiseerd is wat je je er van voorstelde.
Maar je wordt aan die situatie beoordeeld'. Binnen de situatie waarin hij bij nederlands gewerkt
heeft "heb ik niet de kans gehad om met studenten tot een goed kontakt te komen".
De situatie van de basisopleiding bij nederlands vindt hij "krankzinnig", omdat daar de studenten
van alles gegeven wordt, ongeacht of ze het nou nodig hebben of niet. "Ze moeten dan precies
geörienteerd zijn in al die onderdelen die hier binnen een bepaald vlieggat van deze duiventil
gepresenteerd worden".
Dan is er koffie en keren we terug tot de orde van het interview.
Nevenfunkties, alleen van anderen?
In het NRC-Handelsblad van 5 oktober jl. stond een groot artikel
over het verzet tegen de invoering van de prikklok voor het wetenschappelijk personeel
op de universiteit. Een van de oorzaken van de grote absentie van het wetenschappelijk personeel,
in de tijd dat ze er eigenlijk behoren te zijn, is het hebben van nevenfunkties,
zoals bijvoorbeeld het verzorgen van onderwijs aan andere instellingen.
Zelf geeft u les aan de MO-B Nederlands te Arnhem.
Wat vindt u van die kritiek op de nevenfunkties, en wat vindt u van het
verzet tegen de invoering van de prikklok op de universiteit?
Eerst over die prikklok. Natuurlijk moet de werkgever beschikken over de werknemer.
Als je aan een universiteit werkt, ben je natuurlijk net zo verplicht om je uren te besteden,
als wanneer je welk ander werk bij welke andere werkgever ook zou doen.
Maar je zou de werkzaamheden van de mensen aan de universiteit moeten evalueren
zonder dat je dat doet met een of ander uurwerk, want dan wordt verwezen naar een situatie
dat iemand met een transistor en een krant naar zijn werkplaats komt en dan zegt:
kijk es, dat is de evaluatie, ik sta op de klok ....
Wat was dat andere dat je zei?
De kritiek op het hebben van nevenfunkties.
Ja, nou eh, daar zijn verschillende kriteria voor op te stellen
waarbinnen je dat zult beoordelen.
Als je zegt, we moeten het werk verdelen in de maatschappij, dan kun je zeggen ik ben tegen
nevenfunkties.
Vindt u dat zelf, dat je de arbeid zou moeten verdelen?
Ik vind dat eh, ik vind dat zelf wel, dat dat inderdaad zou moeten gebeuren. Maar dat is iets anders
dan zeggen wat vind je van je eigen nevenfunkties.
(Wij schieten in de lach)
Want eh mijn
(wij grinneken nog wat door)
Ja, daar lach je nou om, maar dan mag ik je misschien toch even hier op wijzen.
De nevenfunktie die ik heb aan de Gelderse Leergangen in Arnhem, die heb ik niet omdat ik die ooit
gezocht heb. Toen ik hier in Nijmegen aan de universiteit kwam, dat was in 1960, toen werd ik al zeer kort daarna
benaderd door verschillende middelbare opleidingen, met de vraag wilt u bij ons geen les komen geven.
Dat heb ik dan uiteindelijk gedaan.3
Dat is dus nou bijna twintig jaar geleden.
Dat is een onderdeel van, ja hoe moet je dat zeggen, van een manier waarop je leeft.
Iedereen leeft naar gelang hij een inkomen heeft, dat is vanzelfsprekend.
En als ze dan zeggen, geef dat af, dan vind ik dat helemaal niet vanzelfsprekend,
want daarmee wordt namelijk een levenssituatie nogal ingrijpend gewijzigd.
Hoge pet, of toch niet?
U heeft meermalen laten blijken geen hoge pet op te hebben van de inbreng van studenten in de
zogenaamde demokratische organen.
(verbaasd) Wat zeg je me nou ....
De ervaringen van studenten echter in die zogenaamde demokratische organen zijn weinig
positief. Ze ervaren het vergaderen als technokratisch, gericht op technische oplossingen,
weinig inhoudelijk. Principiële diskussies bijvoorbeeld worden niet of nauwelijks toegelaten,
principiële keuzes worden voor hen gemaakt, waardoor ze zich wel tevreden moeten stellen
met marginale suksessen. Wat vindt u van deze kritiek?
Wat bedoel je er nou mee dat je zegt dat ik heb gezegd dat ik geen hoge pet op heb van de
inbreng van studenten?
U heeft laten blijken te vinden dat ze weinig inhoudelijk zijn.
Ja, dat is op het moment inderdaad zo. Natuurlijk is het wel te begrijpen dat in de laatste acht jaar
ofzo aan de universiteit ontzettend veel veranderd is, en dat de bewegingsvrijheid van de student verkleind
is in vergelijking met vroeger, en dat zijn mogelijkheid zich vrij op te stellen tussen alles wat
hier gebeurt aanzienlijk beperkt is.
Maar wat is nou feitelijk de kritiek?
Kritiek van studenten is, dat het werken in dat soort organen, sektieraad, kommissies e.d., gericht is op
technische oplossingen, weinig inhoudelijk is, want principiële keuzes zijn reeds gemaakt.
Ja, dat kunnen de studenten zeggen .... Het is ook waar.
Maar diezelfde beperkingen gelden voor het wetenschappelijk corps evenzeer.
Als je als wetenschapplijk corps binnen de sektie nederlands bijvoorbeeld in de sektieraad zit te werken,
dan wordt je ook alles van boven op je bordje gebracht hoor. Die regelingen zijn al helemaal uitgekookt.
Een ander veel gehoord punt van kritiek is, dat er niet serieus ingegaan wordt op studenten.
Vaak wordt uw naam dan daarbij genoemd. Vindt u dat terecht?
(vermoeid) Ja, het is me te kategorisch, hoor. Ik zou willen weten op wat voor dingen er dan gedoeld wordt.
Heeft u daar zelf een idee van, wat er bedoeld zou kunnen worden?
Nee, geen flauw idee.
Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat studenten zich weinig op hun gemak voelen binnen de sektieraad,
dat ze het gevoel hebben dat ze niet gewaardeerd worden en dat ze niet serieus genomen worden ....
Zou ik daarvan blijk hebben gegeven, dat ik studenten in de sektieraad niet serieus wil nemen?
Dat kan ik me niet herinneren.
Futuristische sonologie en haar praktijk