Jan van Bakel.



Beelden van Huib Noorlander
in GALERIE MAGENTA
Een Opening

(Terug naar hoofdmenu)


Dames en Heren,

Er komt een tijd -- en dit is er één -- dat het raadzaam is niet meer uit het hoofd te praten. Daarom lees ik vandaag van papier, maar ik verzeker u dat ik het echt zelf heb opgeschreven.

Ik vertel u waarschijnlijk niets nieuws als ik zeg dat er een interessante filosofische literatuur bestaat over het verschijnsel drempel. Iedereen weet dat hij zijn bruid bij de eerste binnenkomst in hun gezamenlijke huis over de drempel moet dragen. Zou ze haar voet stoten, dan zou dat de grootste rampen na zich slepen. En waarom? Omdat het nonchalant overschrijden van een grens een miskenning is van een beslissende gebeurtenis en als zodanig de wraak der goden afroept. Uit deze zelfde mythische interpretatie van deur en dorpel stamt ook de triomfboog en de plechtige doorgang daar doorheen van de keizer-overwinnaar na de slag en zo symboliseren de boog van Titus en de Arc de Triomphe voor eeuwig een mythisch begin. Niet meer overigens dan die mooie, met papieren rozen gesierde poortjes met daarboven Welkom thuis of Leve het bruidspaar.

In hetzelfde mythische veld bevinden wij ons op dit ogenblik. We staan hier nu wel binnen maar we beseffen dat dat eigenlijk niet hoort. De tentoonstelling van de plastische en grafische werken van Huib Noorlander kan niet zomaar zonder ontzag betreden worden. We zullen de drempel moeten passeren wanneer het juiste moment daar is, het moment dat slechts kan aanbreken na een nauwgezet en plechtig uitgevoerd ritueel. Op de voetbalvelden bezweert men het probleem van de aanvang met het slaan van een kruisje en het kussen van een scapulier-medaille maar hier is dat niet genoeg. Hier moet een spreker zijn die plechtig zegt: ik verklaar de tentoonstelling voor geopend. Hij kan de tentoonstelling natuurlijk niet écht openen, want hoe zou dat moeten gaan? Het is dus een verbaal gebeuren, zo ongeveer als de situatie van die twee mensen: de man zegt tegen de vrouw ''Ik hou van jou'' en de vrouw zegt ''Doe het dan''. Maar dat grapje heb ik niet zelf bedacht; het is afkomstig van de al zolang verscheiden Nijmeegse dichter Ben Wolken (Destijds Javastraat 66.) Laten wij dus, in overeenstemming met de eisen van onze mythen, gezamenlijk het door de goden vereiste ritueel der opening uitvoeren, alvorens we deze tentoonstelling gaan betreden.

Laat ik, in weerwil van de mogelijkheid dat ook woorden alleen een rituele zin hebben, proberen daarbij iets te zeggen over wat we hier zullen gaan zien: voorwerpen van beeldende kunst uit de handen van Huib Noorlander. Kunst is -- net zoals trouwens alles op de wereld -- geheel en al afhankelijk van onze waarneming en interpretatie, zowel dus naar haar existentie als naar haar betekenis. Zonder zulke zaken als zien en duiden heeft de kunst niet alleen geen betekenis, maar bestaat ze zelfs niet. Zelfs een gedicht is betekenisloos zolang we het niet lezen of het ons herinneren. Even ijdel en zinledig als de teksten en symbolen op dat ruimtevaartuig dat intussen ver buiten ons zonnestelsel en buiten iedere waarneming voortsuist. Een paar weken geleden werd het weer eens in de krant afgebeeld. Op de buitenkant toont een schild een naakte man en een naakte vrouw; de man wijst met zijn hand naar een ster waaruit afgeleid kan worden waar ergens hun moederplaneet drijft. Bij dat krantebericht kregen afbeelding en tekst na jaren weer eens betekenis. Een kunstwerk krijgt, niet alleen mogelijkerwijs maar zelfs noodzakelijkerwijs, pas betekenis als iemand ernaar kijkt. Kunst bestaat alleen binnen de schouwende mens. Het filosofische probleem van de afhankelijkheid van de dingen, de objecten, van het waarnemen door ons, de subjecten, laat ik tot ons aller gemoedsrust verder onbesproken.

Tot de ervaring van de oorzakelijke relatie tussen waarneming en betekenis kun je gemakkelijk komen als je zelf kijkt naar een boom langs de weg. Sta stil bij die boom en kijk ernaar. Je zult zien dat hij opstaat uit het niets van de betekenisloosheid en tot een indrukwekkend individu wordt onder je ogen, even markant en persoonlijk als jezelf bent. Zo blijkt dat de voorwerpen -- om nu maar direct een grondige veralgemening toe te passen -- plotseling uitstijgen boven de trivialiteit van onze alledaagse interpretaties, volgens welke zij alleen maar zijn en betekenen wat wij daar met rationele hersens en grove standaardopvattingen van kunnen denken. Dat is onze gewone manier van doen: alles is domweg wat wij denken dat het is en zo valt de wereld uiteen in datgene waaraan wij een plaats en een functie toekennen en al het andere dat niets is omdat het onze gedachten niet gaande kan maken. Beter gezegd: dat wij tot het niets veroordelen door onze domheid. Je moet dus wel degelijk stilstaan bij die boom voordat hij de diepe zin krijgt die hem toekomt. Die hem toekomt. En dat is dan een volgende gedachte: de dingen krijgen niet alleen hun betekenis door onze beschouwende waarneming, maar ze hebben daarop ook een fundamenteel recht. Wij doen tekort aan alles wat bestaat, zolang we het niet intensief in onze waarneming betrekken, zoals we dat doen met een boom waarbij we stilstaan. Dit onrecht houdt dus tevens de vernietiging in van de werkelijkheid der dingen. Wie mocht zoeken naar de herkomst en het ware karakter van de moraal heeft hier in elk geval een aanknopingspunt.

De kunst doet tweeërlei: zij laat ons de dingen zien zoals ze zijn en ze laat ons dingen zien die zij aan de werkelijkheid toevoegt. Zo zou je kunnen spreken van een fysische kunst en van een metafysische kunst. Het verschil tussen beide lijkt groot als je denkt aan de muziek. De muziek wordt door mensen gemaakt -- denk ik -- maar zij vormt een werkelijkheid op zichzelf die al het bestaande overstijgt. Daarom juist -- denk ik -- wordt ze beschouwd als de moeder aller kunsten. Muziek is loutere metafysica. Haar vormen hebben geen banden met welke andere waarneembare werkelijkheid dan ook. Strikt genomen kunnen we haar niet abstract noemen, want die term houdt de bestaande werkelijkheid als uitgangspunt in, waarbij wordt afgezien van deze of die concrete eigenschap. De muziek schept vormen die nergens elders en nooit tevoren bestonden. Ze schept ook niet eerder bestaande gevoelens. Het geluk -- wat dat ook mag zijn -- dat zij laat ervaren is een louter muzikaal geluk, en de smart die ze in de ziel brengt een louter muzikale smart. Er is geen verband met normale oorzaken van leed en vreugde, zoals daar zijn: dood, lijden, eenzaamheid, spijt, liefde, vrede, samenzijn, rust, hoewel de muziek daaraan door onze alledaagse gewoonten wel doet denken. Natuurlijk kunnen we ook niet anders dan de muziek betrekken op onze wereld van ruimte en tijd, want daarin neemt ze gestalte aan. Maar ze is niet van ons, ze is van elders. We moeten niet menen dat muziek over dood of over liefde gaat. Als je huilt bij muziek heb je verdriet dat wat zijn oorzaak betreft verschilt van gewoon verdriet. Wie fysiek in lijden is kan tegelijkertijd muzikaal geluk ervaren en omgekeerd. De muziek gaat over niets dan zichzelf en is pure metafysica.

Ik versta het als een sprong naar de muziek en dus naar de metafysica wanneer Huib Noorlander zijn kijkers uitnodigt zijn klokken met zware klepels tot klanken te beroeren. Meestal evenwel komen beide uitersten, werkelijkheid en meta-werkelijkheid, in de beeldende kunst op andere wijze bij elkaar. De kleine onbeduidende flesjes in het werk van Morandi laten ons gewone dingen zien. We kunnen spreken van fysische kunst omdat de zichtbare werkelijkheid aan de orde wordt gesteld. Maar tegelijkertijd openbaren ze met een volslagen overrompeling van onze geest eigenschappen van die werkelijkheid die wij, domoren als wij zijn, eenvoudig niet hadden gezien. Pieter Jansz. Saenredam met zijn hemelse kerkinterieurs vertelt ons nauwelijks nog iets over de concrete stoffelijkheid van kerken maar spreekt veeleer over een werkelijkheid die de onze verre te boven gaat. En nu ik hier probeer twee verschillende soorten van kunst tegenover elkaar te zetten, de fysische en de metafysische, weet ik eigenlijk het verschil al niet meer, omdat de eigenschappen in elkaar verweven zijn. Ik geloof dat wij over abstracte kunst spreken -- zeker ook bij het werk van Saenredam -- juist uit de behoefte om dat metafysische aspect naar voren te halen. Die behoefte is ontstaan uit het inzicht dat de werkelijkheid die in de kunst getoond wordt altijd niet eerder ontdekte eigenschappen heeft. De werkelijkheid van de abstracte kunst heeft, achteraf gezien, altijd bestaan maar wij moesten haar intellectueel ontdekken om haar te kunnen waarnemen.

In de poëzie is het al niet anders en ook daar is het moeilijk wat ik nou maar noem de fysica en de metafysica uit elkaar te houden. Het kind van Nijhoff ( Het kind en ik, Nieuwe Gedichten) met zijn schrijftafel diep onder de zwarte waterspiegel, schrijvende '' al wat ik van mijn leven nog ooit te schrijven droom'' is inderdaad een kind aan een schrijftafel, schrijvend op zijn lei, diep beneden de zwarte waterspiegel. Maar daarmee is natuurlijk geenszins alles gezegd. Wat het in diepere zin betekent wordt pas duidelijk als vrucht van onze interpretatie. Dat komt op rekening van de lezer die zelf die interpretatie moet leveren. Dat heeft niets te maken met geleerdheid, net zomin als het met geleerdheid te maken heeft wanneer men voor de eerste keer van zijn leven werkelijk een boom ziet, als een tijdgenoot.

Zowel in de beeldende kunst als in de literatuur zijn sterke tendenzen naar het metafysische speurbaar. Het begint natuurlijk niet bij Chagall, hoewel we dat misschien ooit hebben gemeend, maar inderdaad veel eerder, bij Jeroen Bosch misschien, of nog vroeger. Misschien zelfs al wel bij de stille wachters op het Paaseiland. De geschiedenis van de kunst -- niet als boekenwijsheid die speurt naar biografische details of naar invloeden, maar als verandering in de interpretatie van kunstwerken -- wordt sedert nog maar nauwelijks honderd jaar gekenmerkt door het ontstaan en de ontwikkeling van inzicht in haar metafysische eigenschappen, zozeer dat deze tot een wezenskenmerk van kunst zijn geworden, ook van die welke bestond lang voordat dit inzicht ontstaan was. Alles wat al zolang bestond blijkt dan nieuwe betekenissen te krijgen. Als we goed kijken speelt het metafysische ook een rol waar we dat eerder niet zagen, zodat ook Saenredam een metafysisch kunstenaar kon blijken nadat we Mondriaan hadden gezien. Zo zegt ook Kees Fens dat bij ieder nieuw vers dat geschreven wordt de hele wereldliteratuur herlezen moet worden. Alles eist door alles een nieuwe interpretatie. Het is het genie van bv. Lucebert -- hier ter plaatse in het bijzonder zo gaarne herinnerd -- waardoor wij dat allemaal zo goed zijn gaan begrijpen. De hele Gezelle op zijn minst heeft hij met zijn strofen herschapen en zelfs Bilderdijk moesten we opnieuw gaan lezen.

En dan -- zo zult u wel van mij willen begrijpen -- is eigenlijk ook over het werk van Huib Noorlander al veel gezegd. Alles wat ik onder woorden tracht te brengen drong zich aan mij op bij de voorbereiding van deze woorden ter opening. Het is de beschouwing van zijn werken die al die gedachten opriep. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik werkelijk iets belangrijks daarover in het midden kan brengen. De voortbrengselen van de kunst worden als door wierook omgeven door de woorden van de praters. Ik lees natuurlijk wel met respect wat iemand eens over dat werk heeft gezegd: '' Hij heeft een eenvoudige vormentaal die uit zijn ambachtelijke werkwijze is ontstaan. Zijn sculpturen lijken op rituele voorwerpen uit een niet bestaande cultuur''. (Tentoonstelling Badhuis, Nijmegen, 15 november 1996.) Daar beluister ik zelfs veel in van wat ik er zelf ook bij ervaar. Maar toch zijn zulke woorden maar rook, zij het dan ook wierook. Er is misschien een klein verschil tussen wierook en woorden bij een tentoonstelling: wierook beoogt een mysterie toe te voegen aan voorwerpen die anders triviaal zouden zijn. Zoals een sluier die het versluierde bekoorlijk maakt: een bruid of de brug over de Seine. Denk de sluier weg en je zit in de trivialiteit van de Playboy. Woorden van de andere kant dienen om een ervaren mysterie dat ons dreigt te verslinden hanteerbaar te maken. Ze werpen wel een sluier over de dingen, maar schermen ons daarbij tevens voor die dingen af omdat we er mogelijk niet tegen opgewassen zijn. Wierook schept mysterie, praten bezweert het.

Zo komen we onvermijdelijk tot de conclusie dat ook de woorden die u hoort een ritueel karakter hebben. Geenszins dienen ze ter interpretatie van de getoonde werken. De taak der interpretatie ligt trouwens op uw eigen schouders. Zoals niemand de waarneming voor u kan doen, zo moet iedereen ook voor zijn eigen interpretatie zorgen. Voor een kunstwerk bestaat niet de interpretatie, wat daarover in het onderwijs ook gedacht mag worden. Iedere nieuwe waarneming die die naam verdient levert een nieuwe interpretatie op. Niemand is verplicht om bij een of ander door zogenaamde kunstkenners aangewezen eindpunt aan te landen. Kunstkenners bestaan niet. Niet omdat niemand weet wat het werk betekent, maar omdat de betekenis van een werk aan niemand voorbehouden is. Als we trouwens op een of ander moment definitief de betekenis van een werk zouden kennen, was het op datzelfde moment ontdaan van ieder belang en volslagen oninteressant geworden. Dat valt gemakkelijk te begrijpen als je naar eenduidige dingen kijkt; denkt u maar aan verkeersborden. Interessant is datgene wat de beschouwer overstelpt met raadsels en vragen. Een kunstkenner kan misschien het best genoemd worden diegene die werkelijk de eindeloosheid van de interpreteerbaarheid van een werk ervaart. Een tentoonstelling is de wijze waarop de kunstenaar de vraag naar de betekenis van zijn werk opwerpt. Of beter misschien: het is de extreme situatie waarin het object de riskante vraag naar zijn betekenis stelt. De beslissende proef op het kunstwerk maar evenzeer de beslissende proef op de interesse en de interpreterende vaardigheid van de beschouwer. Een zwak werk bezwijkt onder de blikken en valt verloren in de ruimte. Een sterk werk snijdt je de adem af als je binnenkomt. Neemt bij zulk een ingrijpende gebeurtenis het kunstwerk de overhand op u, dan is er de kwellende, dubbele sensatie: Dit is iets van ver buiten mijn buitenste grenzen, en tegelijkertijd: Dit is nu werkelijk ten volle iets van mijzelf. En ten derde vanzelfsprekend de overtuiging dat u zich hierbij tweemaal hebt vergist.

Van het werk van Huib Noorlander heb ik overigens geen verstand. Natuurlijk heb ik wel eens gedacht: dat beeld zou je mooi achter een zwaar smeedijzeren hek moeten plaatsen in een donkere romaanse crypte. Of: wat schitterend dat oppervlak van die klok. Of bij zo'n ets: wat dreigend komt hier het niets bij het alles. Ook heb ik bij het voorbereiden van deze tekst wel eens dingen geformuleerd waarvan ik een ogenblik meende dat het ergens op sloeg. Maar als je het dan nog eens overleest ben je blij dat je het nog uit je tekstverwerker kunt donderen voordat je je belachelijk maakt. Ook zijn er hier en daar interpretaties van zijn werk waar ik voor mijzelf een zekere blijdschap over gevoel. Zoals je ook bij een boom gelukkig kunt zijn. Maar zet het niet op papier, althans niet met enige pretentie, en spreek het zeker niet uit op een plaats als waar ik nou sta.

En na al deze rituele woorden, die ons lang en plechtig hebben doen talmen voor een drempel, die het geheim van deze kunst noch ontraadselen noch bezweren kunnen, stel ik voor deze tentoonstelling van grafische en plastische werken van Huib Noorlander als geopend te beschouwen.

Jan van Bakel

Nijmegen - Galerie MAGENTA -- 13 april 1998.

Bij de opening vlnr: Huib Noorlander, JvB en Ed van Teeseling.
(Foto: Anton van Bakel)

Terug naar boven