Twee Vrouwelijke Vormen


Terug naar Hoofdmenu.

Over beelden moet je niet praten. Je màg er natuurlijk wel over praten, maar het is er altijd naast. Als je over een beeld praat, praat je over iets in je hoofd. Via je ogen heeft het zich daar gevestigd, niet op zijn eigen maar op jouw eigenwijze manier. Want iedereen vervormt het al kijkende naar zijn eigen wetten. En dat niet alleen, interpreteert het ook weer anders. Een beeld probeert op zijn gunstigst voor zichzelf op te komen en voor zichzelf te staan. Als het daar sterk genoeg voor is. Iemand die het niet zelf gemaakt heeft kan daar het best over oordelen. De maker heeft altijd nog iets in gedachten dat het maken begeleidde maar misschien niet tot uitdrukking is gekomen. Wanneer het beeld weer van binnen naar buiten zou treden kan dat alleen gaan via-via een vreemd medium. Dat zou de taal zijn, die evenwel niets bezit van de expressieve kracht van beelden. Net zomin als ze kan uitdrukken wat muziek uitdrukt. Daarom ga ik niet over dit beeld praten. De vorm is het beeld genoeg, vorm is het enige wat het beeld heeft en is. De vorm, zoals die is geworden, een voorwerp in de ruimte, de hele dag, ook zonder dat je ernaar kijkt, bijna zelfs als het er niet meer zou zijn. Het heeft ook geen kijkers nodig. Ga stiekem ’s nachts kijken, dan kun je dat zien. Goede beelden slapen nooit.

Ik zal iets zeggen over het maken. Misschien dat u daar dan toch nog iets aan hebt. Echte beeldhouwers volgen een kunstprogramma dat hun hele leven lang duurt en wordt uitgewerkt en uitgebouwd. Ik ben maar een amateur en ik doe dat anders. Meestal. Ik pak een blok was en zet hem rechtop. Als het direct goed is maak ik er een gipsnegatief van, daarna een holwasmodel, vorm het in, stook het uit en giet er brons in. Maar meestal is het niet onmiddellijk goed. Dan begin ik te werken om de vorm te veranderen. Omdat ik geen programma heb moet ik wel afgaan op de vorm zoals die aan het veranderen is. Meestal worden het, sinds de zondeval, vrouwelijke vormen. Toen het ene beeld klaar was en gegoten, ben ik met hetzelfde boetseersel verder gegaan in de richting van het tweede. Ik vind dat ze zichzelf goed gerealiseerd hebben. Ik vind ook dat de twee bij elkaar horen en als het ware één enkel beeld vormen.

Jan van Bakel. * 1927


Gepubliceerd in KUzien, herfst 2001.