|
Dorsvloerbenamingen
Cultuurhistorische interpretatie van een taalkaart
1
Gepubliceerd in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie,
LXIX / 1997, 85-141.
Terug naar Bibliografie
- De kaart Dorsvloer
- Betekeniskaarten
- Den
- Haard
- Deel
- Eere
- Het Boerenhuis
- Technisch commentaar bij de kaart Dorsvloer
- Noten
- Bibliografie
Voor Jan Stroop
In 1965 verscheen in de Taalatlas
(Afl. 8, 10) van mijn hand de kaart Dorsvloer. Niet
het geringste woord van commentaar of toelichting heb ik daar
ooit aan toegevoegd en een besef van nalatigheid heeft mij dan
ook sindsdien gedrukt. In dit opstel ben ik voornemens eindelijk
mijn plicht te doen. Ik wil een technisch commentaar leveren
bij de kaart, waardoor de wijze van tekenen en de verwerking
van het beschikbare dialectologische materiaal verantwoord wordt
zoals het hoort. En ik wil daaraan toevoegen een poging tot
cultuurhistorische verklaring van een deel van de geografische
patronen die het kaartbeeld laat onderkennen. Ik bedoel daarmee
niet het aandragen van evidentie van elders, van cultuurhistorische
aard, die zijdelings licht zou werpen op de gegevens, maar,
veel pretentieuzer, het ontwerpen van een cultuurhistorische
theorie waar enerzijds de kaartbeelden om vragen en die anderzijds
de daarop zichtbare structuren kan verklaren. Hoe de cultuurhistorische
theorie tot stand komt in een hoofd dat nadenkt bij het bekijken
van een dialectkaart kan niet en hoeft niet verklaard te worden.
De theorie moet zich waar maken als verklaring, en dan is niet
relevant waar ze haar oorsprong vond. Ik zal haar ook op die
manier introduceren: a priori. Ik zal geen schijnbewegingen
uitvoeren om de indruk te wekken dat de cultuurhistorische uitspraken
uit de kaartbeelden voortvloeien, maar laten zien dat de kaartbeelden
wel moesten worden wat ze zijn als we uitgaan van deze of die
cultuurhistorische theorie. Een toelichting omtrent de oorsprong
van dit opstel onder zijn bovenstaande titel is niet misplaatst.
De diepste grond van het tekenen van de kaart Dorsvloer en van
het onderzoek daaromheen was verbazing over het feit dat het
woord eere e.d. in drie verschillende streken drie verschillende
betekenissen heeft: 'dorsvloer', 'stal' en 'gang van het woonhuis'.
Hoe kan dat zijn? Alles is gericht op het beantwoorden van die
vraag. Mijn uiteenzetting berust op de gedachte dat niet de
taalkunde maar de cultuurgeschiedenis alleen het antwoord op
die vraag kan geven. Ik hoop bij de lezer de overtuiging te
vestigen dat de kaart dorsvloer een schitterende kaart is die
een prachtige illustratie levert van een aantal feiten uit de
cultuurgeschiedenis van het boerenhuis in landbouw en veeteelt.
Feiten van zakelijke maar ook van talige aard, en wel zodanige
die evidentie leveren voor de wijze waarop landbouwers en veetelers
historische invloeden hebben ondergaan en hoe zij die hebben
beleefd en geïnterpreteerd. Dat immers is wat taal uitdrukt.
We zullen in dit opstel vooreerst de kaart Dorsvloer in
zijn geheel bekijken. Daarna behandelen we de voor ons doel
voornaamste woorden van die kaart aan de hand van woordstudiekaarten
en tot slot geven we een algemene cultuurhistorische verklaring.
Terug naar Inhoud
De kaart Dorsvloer -- Taalatlas 8 - 10
De kaart Dorsvloer zoals verschenen in de Taalatlas is op een
ander adres te raadplegen.
Uiteraard vergt dat wel enige tijd voor het laden...
In het algemeen gesproken is een globale bespreking van een
dialectkaart als die van Dorsvloer 2 onmogelijk, omdat niet valt in te zien wat men,
louter op het vlak van feitelijkheden, erover zou kunnen meedelen,
anders dan details die erop aangegeven zijn. Voor die details
echter is een dialectkaart niet bestemd. De individuele feiten
die vermeld worden kan men beter leveren in een alfabetische
lijst met twee indices: oosterlengte en noorderbreedte. Een
dialectkaart dient ervoor om te spreken als beeld van enig totaal.
Zulk een beeld dat men ziet kan men wel interpreteren, maar
moeilijk buiten iedere interpretatie om verbaal karakteriseren.
Omdat de interpretatie van de kaart, althans enkele aspecten
ervan, pas aan de orde kan komen in het vervolg van dit opstel,
willen we nu de lezer de gelegenheid geven het totaalbeeld,
regio voor regio, in zich op te nemen door aandacht te schenken
aan de voornaamste woorden die optreden. Wetenschap omtrent
de afzonderlijke woorden is een allereerste en noodzakelijke
basis voor het bouwen van een interpretatie over de kaart. Wat
mede daarvoor van belang lijkt is informatie over zakelijke
en historische feiten m.b.t. het dorsen en de dorsvloer. Laten
we daarbij eerst kort stilstaan. Over het dorsen in
een ver verleden is weinig met zekerheid bekend. Van der Poel
(1950, 6) veronderstelt dat men voor eigen gebruik telkens kleine
hoeveelheden korrels uit de aren sloeg. Hekker (1957, 212) stelt
vast dat in de na-Karolingische tijd de oogsten groter werden,
wat gepaard ging met een verbetering van de oogst- en dorstechnieken:
men dorste niet langer met de hand maar met stokken of vlegels.
Vanuit de Romania is de dorsvlegel in de germaanse streken bekend
geworden (KEW i.v. dreschen en NEW i.v.
vlegel). 3
Uiteraard is de techniek van op een of andere wijze handmatig
dorsen algemeen geweest tot aan de invoering van het mechanische
dorsen aan het begin van deze eeuw (Van der Poel). Het is niet
zeker dat alle opgegeven dorsvloer-benamingen met handmatig
dorsen geassocieerd moeten worden. De indo-europese talen
hebben geen specifieke woorden ter benaming van de dorsvloer.
Daaruit valt af te leiden dat de cultuurhistorische relevantie
van de activiteit groter is dan die van de bodem waarop of de
ruimte waarin die plaatsgreep. Men kan er gemakkelijk bij veronderstellen
dat iedere harde, vlakke bodem, zonder enige andere specifieke
eigenschappen, er geschikt voor was. Specifiek is een benaming
voor een zaak wanneer het woord niet of niet meer van toepassing
is op een andere. Gaat het om een samenstelling, als dorsvloer,
dan is ook zulk een benaming niet specifiek, zolang de delen
in het bewustzijn van de taalgebruiker aparte betekenissen dragen.
Zoiets geldt, neem ik aan, wel voor dorsvloer maar niet
voor bv. haffel (handvol). Omdat de meningen
hierover verdeeld kunnen zijn voegen we aan de definitie toe:
volgens de taalwetenschap, die zich zoveel als mogelijk is baseert
op feiten die vastgesteld worden bij taalkundig onderzoek dat
rekening houdt met de sprekers van de taal. Wel specifiek
zijn thans de woorden voor het dorsen zelf, zij het ook dat
dat mogelijk niet altijd het geval is geweest. De oergermaanse
vorm van het woord voor 'dorsen' is *þreskanan.
Het leeft voort in het duitse dreschen, het engelse
thrash, het deense terske, het zweedse tröska,
het gotische þriskan en het nederlandse dorsen.
De oorspronkelijke betekenis schijnt te zijn 'luid met de voeten
trappelen', waardoor het woord verwijst naar de manier waarop
het dorsen gebeurde. Het romaans heeft leenwoorden uit de germaanse
streken die daaraan herinneren, zoals het italiaanse trescare
'dansen' (dat nu overigens betekent 'een slippertje maken'),
het provençaalse trescar 'dansen' e.a. Tal van
talen kennen ook woorden voor de dorsvlegel die van dezelfde
woordstam zijn gevormd (KEW). Wie bij Dieffenbach
(1857) pavimentum opslaat vindt voor uiteenlopende regio's
de woorden: hd. ern: der eer, var. erd (65), tenne (8),
tenn (76), denne, eyndem (12. st. eyn denn?), dyele (10), diel
(77), deyle. dele (11, 17, 74, 77), delle (23) (...) astric
l streep vlor (22b).4 Bij area geeft dit glossarium nd.
eren. hd. denne, den, tenne, tenn, sch'ure, schuer, scheur deell
dy dele haerd l vmblauf vogelherd.
Bij Kiliaan (1599), dat latijnse vertaling en toelichting geeft
bij ''nederlandse'' woorden, vinden we de woorden van Dieffenbach
terug met goeddeels de vertaling area en pavimentum,
evenwel met één frappante uitbreiding: ere / aere wordt
vertaald met Area, maar ook met Officina, taberna,
zonder twijfel aanduidingen voor een werkschuur, misschien een
dorsschuur. Enige aanduiding van de streek waar het woord gangbaar
is ontbreekt. Al deze vroege attestaties van woorden uit
germaanse dialecten tezamen laten ook zien dat de woorden die
de kaart Dorsvloer bevolken geen specifieke benamingen zijn
maar algemene aanduidingen voor verharde bodems of vloeren van
vastgestampte leem of plaveisel. Een duidelijke verwijzing in
die richting vormen ook de opgaven op de kaart vloer,
schuur en herd: algemene woorden die doen denken
dat een dorsvloer helemaal niets typisch is. Ik zou de stelling
aandurven dat dat ook zo is. Wat ertoe doet is het feit dat
men dorst, binnenshuis, en op een bepaalde plaats met een harde
ondergrond. De mensen weten dus heus wel wat een, of beter:
de, dorsvloer is: het is die vloer in het huis waar
traditioneel gedorst wordt. Die ruimte heeft een naam die soms
geassocieerd is aan andere zaken, zaken van huisstructuur en
andere culturele grootheden. Toen het binnenshuis dorsen gebruikelijk
werd, werd een bestaande vloer daarvoor gebruikt, eventueel
nadat hij geschikt gemaakt was.5 Maar, laten we voorlopig de interpretatie mijden.
VLOER Vloer is de nederlandse voortzetting
van een algemeen germaans grondwoord. Men vergelijke mhd. vluor,
mnd. vlor, duits Flur (mann. of onz.), engels
floor, on. florr, noors flor (KEW).
De betekenis is 'vloer, dorsvloer', zeggen de bronnen, maar
men bedenke dat men ook bij zulke betekenistoelichtingen rekening
moet houden met wat zoëven over specificiteit van benamingen
is gezegd. Op de kaart is vloer, overwegend in de
samenstelling dorsvloer, een westelijk verschijnsel.
Ook Friesland moet tot dat gebied gerekend worden vanwege het
element flier in de samenstelling teskflier.
In het duitse taalgebied vinden we hauptsächlich in
Nord- und Mitteldeutschland mit Ausschluss des westlichen Teiles
het woord flur in de betekenis 'Flur', dat is een grote
voorruimte of een hal of portaal van het woonhuis. Ook op een
niet gering aantal plaatsen in de zuidduitse streken komt flur,
in een omgeving met overwegend gang, in die betekenis
voor (Kretschmer 204). In de betekenis dorsvloer vond ik het
nergens gedocumenteerd. DEEL Ook het woord
deel is in oorsprong gemeengermaans. Het leeft voort
in mnl. dele 'plank, vloer', ohd. dili 'plank,
vloer of wand van planken', os. thili 'plankenvloer'
(NEW). Het woord dele wordt door Kiliaan omschreven
als Pavimentum, area. Bij Dieffenbach (1857) i.v. pavimentum
ziet men het woord in verschillende vormen terugkomen: deyle,
diel, dele, delle. De etymologische bronnen worstelen
alle min of meer met de dubbele betekenis 'plank' en 'vloer'
in de germaanse dialecten. Maar men slaagt er natuurlijk in
daartussen een brug te slaan: de delen vormen een vloer,
dus men noemt de vloer de delen. Of: men gebruikt ergens
een grote, zware deel om de voeten droog te houden en
de naam gaat over op een latere verharde ondergrond die hetzelfde
effect heeft. Beslissend is of 'twee' woorden 'met verschillende
betekenissen' op grond van morfologische en fonologische criteria
kunnen worden 'geïdentificeerd', zodat er 'een' woord ontstaat
met 'twee betekenissen', die men dan natuurlijk moet herleiden
tot 'één grondbetekenis' om de formele morfologische en fonologische
theorie te bevestigen. Zowel de formele als de semantische criteria
spelen een rol. De meeste etymologische analyses voeren tot
identificaties bij deel, maar een uitzondering vormt
KEW, dat tot twee ablautende vormen concludeert. (Een
recentere druk komt daarvan terug). Van belang voor de geschiedenis
van het woord is de betekenis 'dorsvloer' bij Plantijn (1573)
en de oudste attestatie in 1552 in het Tyrocinium van
Apherdianus, waarschijnlijk afkomstig uit Wageningen. Deze auteur
omschrijft het latijnse area frumentaria als een
deel daerment coren dorschet (De Tollenaere en Claes 1976).
Merk op dat, als deel een specifieke naam voor de dorsvloer
was, deze omschrijving zoal niet onmogelijk dan toch hoogst
ongewoon zou zijn. Het MNW geeft dele 'wand,
muur' uit een brabantse bron van ca. 1410. Voor het nederduits
geldt dat diele 'dorsvloer' blijkens het DWB
voor het eerst in 1523 is opgetekend. Op de kaart Dorsvloer
is deel de oostelijke tegenhanger van vloer.
In Duitsland schijnt dat gebied zich voort te zetten. Vanaf
de grens tot aan Rostock en Braunschweig betekent diele
weliswaar 'Flur', maar het stamt uit de dialecten die het woord
gebruiken voor 'Dreschtenne, Flur' (Kretschmer 205). De betekenis
'plank van de vloer, planken vloer' is ook weer noord- en zuidwestduits.
(Kretschmer 174). In de betekenis 'Boden' (zolder) komt het
voor in Zwitserland en Tirol. Daar ook komt het in de dialecten
voor in de betekenis 'Getreide- und Heuboden' (Kretschmer 134).
Er is een belangrijk verschil tussen vloer en deel
op onze kaart Dorsvloer. Deel schijnt voorheen ook buiten
zijn oostelijke territorium gangbaar geweest te zijn, getuige
zijn sporadisch voorkomen in het westen, zodat vloer
een woord lijkt dat, in zijn toepassing op de dorsvloer, geleidelijk
ten nadele van deel in noordoostelijke richting meer
toepassing heeft gevonden. Op die kwestie zullen we beneden
terugkomen. DORS Dors is de uitzondering
op de regel: het is het enige woord op de kaart dat specifiek
is als benaming voor de dorsvloer. Het lijkt een bepaalde toepassing
van de stamvorm van het werkwoord dorsen. Stamvormen
van werkwoorden komen heel normaal als substantief voor (een
duw, het werk), maar toepassing als aanduiding van een concrete
zaak is toch zeer bijzonder. Omdat het verspreidingsgebied een
eiland is in het vloer-gebied, beschouw ik dors
en dars niet als bijzondere gevallen van gebruik van
een werkwoordsstam, maar als verkorting van het woord dorsvloer.
We moeten het dus interpreteren als een geval van betekenisverdichting.
6 Het ontstaan
van een verspreidingspatroon als dat van dors - dars
(Noord-Holland en Texel) midden in een ander gebied moet zijn
grond vinden in sterk plaatselijk georiënteerd maatschappelijk
verkeer. Ik meen dat men het geen expansie zou moeten noemen,
omdat daarvoor een centrum met cultureel overwicht nodig is.
Een zekere afgeslotenheid van het gebied is een voldoende verklaringsgrond
voor het ontstaan van zo'n understatement. Een benaming
van dit type komt ook in het Rijnland voor: drosch en
schürendrosch wordt opgegeven voor Egen en Wippenfürth
(Kreis Wippenfürth; RWB). DEN Den
is één van de drie overblijvende typen in de wig tussen vloer
en deel op de kaart Dorsvloer. Zoals we gezien hebben
verschijnt bij Kiliaan tenne en denne met de
omschrijving Area en Pavimentum. Het NEW
kiest7 voor dit woord
met overtuiging als oorspronkelijke betekenis 'dorsvloer (op
het veld; platgetrapte leemgrond)'. FWH behandelt het
woord niet. KEW i.v. Tenne etymologiseert een
woord in de Reichenauer glossen van de 6e of 7e eeuw op vulgärlat.
danea. Als oorspronkelijke betekenis van het woord wordt
'Lagerstätte, Niederung, Waldtal' verondersteld. De belangrijkste
etymologische uiteenzettingen over het woord vindt men bij Van
Wartburg (FEW 3, 13), die de waalse vormen daigne
en dègne en het luikse din 'aire de grange'
reconstrueert op een frankische vorm *dannia die, zo
heet het, in de zuidfrankische Reichenauer glossen van de 6e
of 7e eeuw vooreerst verschijnt als danea.8 Het komt overeen met het ohd. tenni
en het zwitserse tenn. De betekenis is eenvoudig aire,
d.w.z. dorsvloer. Dengel, dein(j)er en
deinde op de kaart Dorsvloer zullen etymologisch wel
tot het type den gerekend moeten worden. Ze doen denken
aan de genoemde waalse vormen. Hoewel in grote gebieden
het woord den en verwanten de betekenis heeft van 'dorsvloer'
of 'dorsplein' (ik gebruik dat woord voor een dorsvloer, aangelegd
in de open lucht), is ook dit woord, zeker in oorsprong, niet
een specifieke dorsvloerbenaming. Als men de kwestie heel strikt
stelt, is zelfs het zakelijke onderscheid tussen beide toepassingen
(een stuk harde grond in de open lucht en een gladde, harde
vloer binnenshuis) een reden om den geen specifieke
benaming te noemen.9
Maar het woord heeft, ook zonder dat, zoveel andere betekenissen,
bv. in de zeemanstaal, dat een uitputtende behandeling ons ver
buiten het onderwerp zou voeren.10 Het rijnlandse den krijgt beneden
bij bespreking van de betekeniskaart DEN nog uitvoerig
de aandacht. EERE Het woord eere staat
centraal in onze interpretatie van de kaart Dorsvloer, die overigens
zal blijken geen zodanige interpretatie te zijn maar eerder
betrekking heeft op de geschiedenis van het boerenhuis. Ik wil
mijn opmerkingen over dit woord liever samenbrengen waar de
interpretatie aan de orde is, om verwijzingen en herhalingen
te vermijden. Andere benamingen -- en de kaart Dorsvloer
is er om die aan te geven -- zijn in zoverre kenmerkend dat
ze alle kleine verspreidingsgebieden hebben. Daaruit blijkt
dat ze wel degelijk in het bewustzijn van de mensen typisch
zijn voor de dorsvloer. Maar karakteristiek voor de cultuurgeschiedenis
van de landbouw of het functioneren van taal zijn ze -- met
uitzondering van schuurherd waarover we liever eerst
verderop willen spreken -- geenszins. Ook zijn er geen specifieke
dorsvloerbenamingen onder in de zin die we boven aan die term
hebben gegeven.
Terug naar Inhoud
Betekeniskaarten
De interpretatie over de kaart Dorsvloer wil ik vooraf laten
gaan door een nauwkeurige bestudering van een aantal woorden
die in benamingen van de dorsvloer of als benamingen van de
dorsvloer optreden. Die woordstudies speuren naar andere betekenissen
van dezelfde woorden, in dezelfde streek als waar ze figureren
op de dorsvloerkaart of elders. Ik doe ze vergezeld gaan van
betekeniskaarten. Zulk betekenisonderzoek, mede sterk geografisch
georiënteerd, kan aan het licht brengen hoe we de dorsvloeraanduidingen
eigenlijk moeten verstaan en welke betekenisrelaties een rol
spelen voor de mensen die ze gebruiken. Ook richt het zich,
soms iets uitvoeriger dan bij de globale bespreking van de kaart
Dorsvloer gebeurde, op de woordgeschiedenis en de etymologie.
Onze betekeniskaartstudies zijn dus: semantisch, geografisch,
woordhistorisch en etymologisch van aard.
Terug naar Inhoud
Den Bij de lezing
van de kaart 'Den' -- zie volgende bladzijde -- zal men de kaart
'Dorsvloer' in gedachten moeten houden: alle voorkomens van
den 'dorsvloer' ontbreken hier. Het zuidoostelijk deel
van de kaart van de Taalatlas toont een massief verspreidingsgebied
van die betekenis. Goeddeels daarbinnen bevindt zich op de kaart
'Den' een ook massief gebied met de samenstelling overden
ter aanduiding van een zolder boven de dorsvloer. De punten
op de kaart duiden op het gebruik van den 'dorsplein'.
Betekenis van "Den"
Waar ze liggen binnen het gebied met den 'dorsvloer'
heeft het woord twee toepassingen. (Men kan theoretisch ook
een ander standpunt kiezen en zeggen, dat, blijkens de toepassingen
in deze streek, een abstract begrip DORSVLOER bestaat
dat over een taalvorm beschikt waarmee gegeneraliseerd wordt
over dorsvloer en dorsplein.) Alle overige tekens staan voor
opgaven van een of andere samenstelling met den-. De
samenstellingen dennewicht, dennewand, dennemuur
en denneweer betekenen een muurtje of wandje tussen
de dorsvloer en de meestal aanwezige aanpalende bergruimte.
Dendeur en denpoort zijn namen voor de schuurdeur
en laten zien dat de betekenis 'dorsplein' vergeten is. De samenstelling
schuurden treedt op aan de randen van het schuurhert-gebied,
waarover we beneden nog komen te spreken, en in een menggebied
met deel 'dorsvloer'. Het is mogelijk dat met deel
in de laatste regio een dorsvloer binnen het boerenhuis en met
schuurden een dorsvloer in een losstaande schuur wordt
aangeduid. Merk op dat schuurden ook zuidelijker, buiten
het deel-gebied, voorkomt. Daar lijkt het woord een
reactie op tweeduidigheid van den. Als er al geen invloed
vanuit het schuurhert-gebied werkzaam is, zou men ook
uit de samenstelling schuurden kunnen verstaan dat de
oorspronkelijke betekenis van den 'dorsplein' ter plaatse
nog levend is. Afzonderlijk wil ik aandacht vragen voor
een zeer merkwaardig woord op de kaart Dorsvloer: dorsden
bij Venlo, en niet alleen omdat het bijna niet te vinden is.
Vreemd is het omdat het door zijn contrastieve betekenis verwijst
naar andere mogelijke betekenisssen van den, die alleen
in het Rijnland bekend zijn, zoals blijkt uit omschrijvingen
als 'Tenne in der Scheune, Futtertenne' (RWB). Zo laat
het woord dorsden zien dat voor zijn gebruiker het woord
den zelfs nu nog geen strikt specifieke dorsvloerbenaming
is. Er bestaan her en der nog andere samenstellingen met
den-, zoals dennebalk in P148 en K283, te vergelijken
met de Tennbalken uit RWB (VIII, 1136),
een ankerbalk naast de dorsvloer. A.P. de Bont geeft boewgendden
(mijn spelling JvB), 'boekweitden', een dorsplaatsje, aangelegd
om boekweit te dorsen. Verder zijn te noemen dinzaol
L368 en denneplaai L0426, beide 'tasmuurtje'. Laten
we overigens voorzichtig zijn en niet uitsluiten dat het woord
gebruikt kan zijn voor een balk in de grond ter verzekering
van de harde laag leem daarachter. Het materiaal is van
allerlei herkomst: de dialectvragenlijsten N5, N5a en N14 van
de NCDN te Nijmegen, de lijst ZND 33, verschillende
monografieën en losse aantekeningen. Een belangrijke bron was
ook het materiaal van Dr. Jan Goossens, verzameld voor zijn
eigen onderzoek, lange tijd in bruikleen bij de NCDN
en gepubliceerd, geheel of ten dele, op verschillende plaatsen
o.a. Goossens (1963). RWB (VIII, 1135 -- 1136)
zegt over Tenne: ''Das Wort ist allgemein bis zum kleverländischen
Raum, wo Däle herrscht, doch schiebt sich auch hier
und dort unser Wort ein.'' Het woord komt ook als denne(n)
voor. De betekenis is festgestampfter Lehmboden der Scheune
zum Dreschen. De menigvuldigheid van samenstellingen en
uitdrukkingen met het woord laten zien dat we van de grenzen
van Kleverland tot aan Lotharingen toe een zeer sterk verspreidingsgebied
van den hebben. Vermeldenswaard is dat de betekenis
'schmaler Hausgang, Hausflur' in het gebied van de Saar voorkomt
en zuidelijker in Baden en Schwaben (Ochs en Fischer). Ook in
Beieren en Tirol wordt tenne sporadisch gebruikt in
de betekenis 'Flur' (Kretschmer 206). 11 We komen beneden hierop nog terug. Het
lijkt op grond van de op deze betekeniskaart gepresenteerde
verschijningen niet twijfelachtig dat het woord den
op de kaart Dorsvloer als een relictwoord beschouwd moet worden.
Immers, het bezet weliswaar zonder concurrentie van andere woorden
de zuidoostelijke hoek van de kaart Dorsvloer, maar zijn verspreiding
kan niet gekoppeld worden aan enige culturele vernieuwing waardoor
het in zwang zou zijn geraakt buiten zijn oorspronkelijke territorium.
Het woord komt ook voor in ver verspreide andere plaatsen, vooral
in Noord-Oost-Vlaanderen, waar het duidelijk de mindere is van
dusvloer. Lievevrouw-Koopman documenteert dein(e),
'dorsvloer' voor Gent. Gezelle (Loquela, 125) vermeldt dreschtenne
'daar men op derscht in 't open veld'. Stellen we terloops vast
dat tenne, zoals geconcludeerd moet worden uit deze
samenstelling, niet specifiek is voor derschen. Molema
kent den als plaats op het veld waar men een kleed spant
om het koolzaad te dorsen. Het zeeuws kent dein in diezelfde
betekenis (Ghijsen). Zelfs in Oost-Friesland is het bekend in
de vorm danne, dann, 'identisch mit Tenne oder Diele,
wo gedroschen wird, bz. wo etwas lagert' (Ten Doornkaat -- Koolman
I, 279). De Bo kent het woord, Hoeufft, De Bont, Cornelissen
-- Vervliet.12
Verder is het veelvuldig bewaard in samenstellingen, een formatie
waarin uitstervende en uitgestorven woorden het langst voortleven.
Het sterke zuidoostelijke den-massief is zo een restgebied,
waar het woord zich bevindt als in een, weliswaar sterk, laatste
bastion. Het feit dat de betekenis 'dorsplein' is blijven voortleven
in gebieden waar dorsvloer sterk staat en waar sporadisch
ook den voor 'dorsvloer' voorkomt, is een aanwijzing
dat den wellicht het oudste woord op de kaart is, d.w.z.
het woord dat vroeger dan alle andere een betekenisfixatie in
de richting van het dorsen heeft gekregen. Het is nog de meest
specifieke dorsvloerbenaming. Bij dit alles komt nog dat
verscheidene opgaven duidelijk wijzen op veroudering van het
woord. Zo zegt men in I268 op vragenlijst 5 van de NCDN
dat den een pad is over de boerderij, in K324 een vrije
ruimte tussen gebouwen, in P5 op lijst 14 een stukje grasland
met bomen, in I275 dat het 'kippenren' betekent, in I271 'erf
van boerderij', terwijl voor I220 het woord hofden (mijn
spelling JvB) wordt opgegeven. Dat zijn allemaal woorden van
sprekers die niet meer precies weten wat een den was,
eventueel wel waar hij zich bevond (of: er zich één
bevond). In een detailstudie van den mag een opmerking
over geden niet ontbreken, ook al omdat het MWB
gedent kent in de scheepvaartbetekenis 'een verdek hebbende'.
RWB (VIII 1135) zegt (waarbij ik de afkortingen
van de dialectwoorden uitwerk): Ge-: geden,
jeden Tenne 1a (dorsvloer in de schuur JvB) (...) Herrichtung
zum Dreschen auf dem Felde vermittels eines Dreschedochs
(-tuchs) , dessen Ränder ringsum auf einem Stangengerüst, dem
Gereckse, angebracht sind, um ein Überspringen der
Körner zu verhindern; mehr in der Stadt angewandt, wo es an
Scheunentennen fehlt. RA. (Redensart JvB): Das Feld es so
hart wie en Schürgedenn (...) Van belang lijkt
deze informatie vanwege het feit dat ze bewijst dat ook gedenn
een dorsvloerbenaming is. Het woord moet begrepen worden als
een oorspronkelijk participium van tennen 'zu einem
tenne, wie ein tenne machen, fest stampfen, ebenen', gedocumenteerd
voor het middelhoogduits door Lexer (1873, deel 2, kolom 1424).
Terug naar Inhoud
Haard
De betekenis van het zuiver westgermaanse woord haard
-- waarover we tot hier toe niet hebben gerept, maar dat de
aandacht vraagt omdat het verschijnt in de samenstelling schuurherd
'dorsvloer' -- met verwanten in os. herth, oe. heord,
ne. hearth, ofr. herth, hirth
'haard, stamgoed', ohd. herd 'hardgestampte bodem voor
het haardvuur' (NEW), betekent bodem om een vuur
op te branden (FWH) of Boden (als Feuerstätte)
(KEW). Ook het WNT houdt het erop dat de meer
algemeene beteekenis vloer, grond, ondanks hare huidige
beperking tot enkele streken, de oudste is. (WNT V
1431-1438). De vermelding van haerd bij Dieffenbach
s.v. area wijst in dezelfde richting. De -- ook door
Kück (I, 727) voor Lünenburg gedocumenteerde -- betekenis 'vuurplaats',
die ook het nederlandse woord heeft, maar het brabantse mist
(die ik althans uit mijn eigen dorpsdialect niet ken), treedt
niet op in het RWB i.v. Herd (III, 545),
dat als bijzondere betekenis wel heeft 'der Boden des Backofens'.
Een duidelijke aanwijzing voor het ontbreken van die betekenis
aldaar is ook: Herdplatz, 'die Stelle wo der Herd steht'.
Dat het woord ook andere toepassingen kent blijkt bij Lievevrouw-Koopman:
heerd '1. erf, woning. 2. in brouwerijen, de plaats
waar het mout gedroogd wordt'. Bij A. Poirters (Het Masker
van de wereld afgetrokken) leest men: En sat 't in't
hoexken van den heirt (1644 AD).
Betekenis
van "Herd" Op de betekeniskaart haard staan
streepjes voor de opgaven hert 'woonruimte'. De verspreiding
concentreert zich in het oosten van Noord-Brabant, maar neemt
naar alle zijden, het meest abrupt tegen de Maas, snel in dichtheid
af. Het centrale gebied van het woord hert wordt, behalve
door dit woord zelf, gekenmerkt door een massief verschijnen
van schuurhert 'dorsvloer' en door het optreden van
de samenstelling voorhert 'woonruimte'. Sporadisch komt
er ook de samenstelling dorsherd 'dorsvloer' voor. Zeldzaam
is hert in de betekenis 'dorsvloer'. Misschien het
meest opvallend is de betekenis 'woonruimte' voor voorhert,
omdat het tegenover hert overtollig lijkt. We zullen
straks zien, dat het woord ontstaan is nadat schuurhert
ontstond. Bij de betekenis 'woonruimte' moeten we steeds
bedenken dat altijd wordt gezegd niet in den hert, maar
op den hert of over den hert (''die komt
hier niet meer over den hert''), zodat de betekenis 'vloer,
bodem, woonvloer' overwegend blijft.13 Het materiaal voor de kaart stamt uit allerlei
bron, in het bijzonder vragenlijst 10 vraag 5 en 7 vraag 31
van de Dialecten-Commissie, lijst 5a van de NCDN, de
vragen 129 en 130, en de bronnen, genoemd op de kaart Dorsvloer.
De interpretatie van deze betekeniskaart stellen we uit
tot later.
Terug naar Inhoud
Deel
De betekeniskaart DEEL suggereert dat deel vroeger
een groter gebied van Nederland heeft beheerst dan thans nog
het geval is. Niet alleen het feit dat het woord zo vaak buiten
zijn eigen massieve noordoostelijke territorium voorkomt wijst
in die richting, maar vooral dat het in de archaïsche betekenis
'dorsplein' optreedt en, bovenal, dat het diep in Brabant in
de samenstellingen delewand en deelband bewaard
is. In delewand leeft misschien zelfs de betekenis 'plank'
nog voort. Zonder nu te willen zeggen dat deel tot een
oudere laag behoort dan bv. vloer of den lijkt
het toch wel vanuit het zuidwesten in noordoostelijke richting
teruggedrongen te zijn. Zeker is ook in onze omgeving niets
te zien van enige expansieve verbreiding van het woord in het
verleden, wat men meent te begrijpen als achtergrond van de
uitspraak: Die Entwickelung des beherrschenden Deelenraumes
(...) (Frings 1932, 134).
Betekenis
van "Deel" In recente boerderijen in het noordoosten
van ons land is de deel een grote vloer, vaak tussen ter weerszijden
gestalde rijen koeien. Het woord schijnt een algemeen gangbare
betekenis gekregen te hebben vanuit zulke situaties, ook al
zegt Van Dale's Woordenboek: 'plank van gezaagd hout', 'planken
vloer' en 'dorsvloer'. In de legenda van kaart 34 van Timmers,
Boerderijtypen in de Lage Landen, treedt juist het woord
deel op om de 'deel' van het boerenhuis aan te geven.
Maar wat is een deel dan, denkt men. Timmers lijkt het niet
alleen te gebruiken voor verwijzing naar een dorsvloer maar
eenvoudig voor een bepaalde vloer of ruimte in welk type boerderij
dan ook in iedere streek, want in alle plattegronden is er een
ruimte waarnaar met dat woord wordt verwezen. Gebruik als dorsvloer
blijft onvermeld. In dat verband is het wat raadselachtig dat
het woord toch bij de dialectenquête in heel de noordoosthoek
van het land wordt gegeven als naam van de dorsvloer. Indien
die functie er vroeger al mee verbonden kan zijn geweest, zeker
is dat die tegenwoordig, en ook al ten tijde van de enquêtes,
niet specifiek meer is. Schaars (48) zegt: deel: Het
gedeelte van het boerenhuis, waar vroeger gedorst werd en
vermeldt dat in sommige plaatsen de vloer van de deel dorsvloer
genoemd wordt. Tegenwoordig is een deel een deel; je kunt
er allerlei doen en misschien ook wel dorsen.14 Als we ons afvragen wat men zich zal hebben
voor te stellen voor de historische ontwikkeling, is misschien
nog het best te denken aan een met planken verstevigd loopvlak
in een koestal die met mest en stro gevuld is. Zo bezien kan
het woord karakteristiek zijn voor een regionaal dialect als
zodanig, eerder dan voor een speciale ruimte of vloer in het
boerenhuis. Als dat juist is kan het woord moeilijk de indicatie
of het symbool zijn van een bepaalde verandering in het boerenhuis
die zich onder culturele suprematie vanuit enige plaats van
oorsprong geleidelijk over een groot gebied zou hebben verbreid.
Uiteraard heeft ieder woord zijn cultuurhistorische samenhang,
maar wanneer die samenhang niet kan worden geconcretiseerd kan
geen expansie opgevoerd worden als oorzaak van de geografische
verspreiding. Deel lijkt mij zo'n woord toe. Bij Kretschmer
(174) wordt onder het trefwoord Diele gezegd: ''das
Brett des hölzernen (gedielten) Fuszbodens, kollektiv der gedielte
Fuszboden = die Dielen''. Het woord schijnt, hoewel niet overal
als overheersende term, in het gehele noorden en in het zuidwesten
van Duitsland bekend te zijn. De betekenis 'uit planken bestaande'
speelt op vele plaatsen een voorname rol. In Zwitserland en
Tirol komt diele voor in de betekenis zolder (van balken)
(Kretschmer). Hiernaast geeft Kretschmer, die niet typisch over
het boerenhuis noch typisch over dialect spreekt, de vormen
Diele 'Dreschtenne, Flur' en Deel (mijn spelling JvB) 'Hausflur'.
Vergelijking van de verspreidingen van deel en
eere, enigszins zichtbaar op beide betekeniskaarten maar
goed naspeurbaar in het RWB, leert dat op duits gebied
in het Kleverland een hoekje is waar deel 'dorsvloer'
samengaat met ern 'middendeel van de koestal' in boerderijen
met een langdeeltype. De betekenistoelichting voor het eerste
woord in dat gebied luidt: 'Tenne in der Scheune, Futtertenne'.
In twee meer zuidoostwaarts gelegen uithoeken van het duitse
deel-territorium is de betekenis 'Vorhaus, Vorküche'
(husdäle) en 'Futtertenne im Stall' (Furdäle)
(RWB I 1226 -- 1227 en II, 168 -- 169).
We komen op deze merkwaardige figuur nog terug.
Terug naar Inhoud
Eere Ook ere,
aere wordt door Kiliaan vertaald als Area en Pavimentum
met de toevoeging Officina, taberna. gal. aire: hisp. ere.
Onder de bovengenoemde germaanse woorden bij Dieffenbach komt
zowel bij area als bij pavimentum o.a. ern,
der eer en eren voor. De betekeniskaart Eere
(zie beneden) laat de verschillende betekenissen zien in verschillende
regio's. Er zijn, ook wanneer daarmee niet alle vragen beantwoord
zijn, in hoofdzaak drie delen van het boerenhuis die de betekenissfeer
van het woord bepalen. In Zuid-Limburg is de aere een
deel, vooral de gang, van het woonhuis; in belgisch Limburg
en Brabant duidt het de dorsvloer aan; in het hartje van Oost-Noord-Brabant
wordt het gebruikt ter aanduiding van (een deel van) de koestal.
In het duitse taalgebied zijn er drie gebieden die hierbij aansluiten:
een noordelijk deel van het Rijnland tot een eindweegs in het
Kleverland met aere voor stal en twee gebieden meer
zuidwaarts met aere in de sfeer van het woonhuis. Van
deze laatste twee sluit er één direct aan bij Zuid-Limburg,
het andere ligt verder naar het oosten in het stroomgebied van
de Sieg. Op de kaart zijn ook een aantal samenstellingen
met eere ingetekend. Daarvan spreken schuureere
en dorseere, hoewel het tegendeel het geval zou kunnen
lijken, niet geheel voor zichzelf. Schuureere schijnt
aan te geven, dat er nog een andere eere bestaat, althans
dat de betekenis-associatie van eere, thans nog of vroeger,
een andere is. Men kan daarbij denken, geoordeeld vanuit de
structuur van de betekeniskaart en afgaande op de plaatsen waar
het woord verschijnt, aan de meijerijse en peellandse betekenis
'stal' of aan de limburgse betekenis 'gang van het huis'. Het
kan ook ontstaan zijn nadat de eere, blijkbaar vanuit
een andere situatie, in de schuur was gerealiseerd. Dorseere
komt een aantal malen in dezelfde omgeving voor als waar schuureere
verschijnt. Het is slechts te begrijpen als uitdrukkende een
contrast met de limburgse betekenis 'gang van het huis'. Problematischer
is het woord in het noorden van de Meijerij. Er is geen ander
contrast in de omgeving te vinden dan eere 'stal'. De
samenstelling is alleen te begrijpen als eere een betekenisaspect
'ruimte' of 'vloer' heeft. Misschien is dorseere zelf
wel een onbegrijpelijk symbool van semantische verwarring in
de regio. Op de kaart ontbreken twee opgaven van het type voorneere,
'voorstal', 'ruimte van het huis naar de stal', opgegeven voor
K276 en K318 op lijst N4 van de NCDN. De herkomst is
dezelfde streek als waar schuureere vandaan is en wel
dat deel dat aanleunt tegen het gebied met eere 'gang
van het huis'. De woorden erde, schuurerde
en dorserde zijn problematisch, omdat de identificatie
met eere uit area hachelijk is.15 Het betreft een klein gebiedje rond Tilburg
en het doet eventueel voor een oordeel over het geheel minder
terzake. Het weinige materiaal op de kaart voor het
Rijnland stamt van de kaart Ern in het RWB (II
168-169). Verder zijn gegevens gebruikt van de kaart Dorsvloer
van de Taalatlas. Voor andere betekenissen zijn de bronnen
vragenlijst N5 van de NCDN, de vragen 126 en 127, de
vragenlijst van Schrijnen -- Van Ginneken -- Verbeeten, Roukens
(1937) en andere monografieën en woordenboeken. Alle mogelijke
bronnen en documenten werden gebruikt. Ook op verdere afstand
van het gebied van ons kaartbeeld komt eere voor. Volgens
het RWB komt het woord vereinzelt, zo heet het,
ook voor in de westelijke Eifel in Kreis Bitburg en Kreis Prüm,
meer naar het zuiden toe in het rijnfrankisch in Kreis Meisenheim,
Kreuznach, St. Goar en Birkenfeld. In het zuiden van Hessen
komt voor "A(h)ren , Ern (Maurer), in Baden
Ern, Ähren, 'Hausflur' (Ochs), in de Pfalz eren
'Hausflur' (Christmann 1971), in Silezië (!) Ern, 'Hausflur'
(Mitzka 1963). Voor het Siegerländisch bestaat er documentatie
bij Schmöckel (1912). Deze wijst het woord toe aan: Hessen,
Thüringen, Südfranken, Elsasz, Schwaben en Zwitserland. Overal
ligt de betekenis in de sfeer van het woonhuis, 'Hausgang',
'Hausflur' e.d. De ALF laat op kaart 20 Aire
zien dat het woord aire 'dorsvloer' in heel Frankrijk
en Wallonië voorkomt, met uitzondering van het hart van het
land, waar place, cour en battier voorkomen,
en een zuidelijke streek met, globaal gesproken, Charente, Dordogne,
Corrèze, Cantal, waar sol overweegt. De kaart aire
vertoont het patroon van een oud woord uit het vulgair latijn,
dat vanuit het Île de France verdrongen wordt.
Betekenis van "Eere"
Betekenis van "Eere" (oudere kaart met de Duitse verspreidingsgebieden).
Ter documentering
van de betekenissen in de sfeer van het woonhuis het volgende.
Endepols zegt: voorhuis, ruimte voor de toonbank in de winkel;
ook ere, (h)ere < fr. aire of < lat.
area (= dorsvloer, deel). Toelichtingen bij het woord her
en der spreken van voorhuis, deel van woonhuis,
ingang van huis, gang, portaal of voorhuis,
gang, keukenkamer, Hausgang (Roukens).
Deze betekenis heeft het woord tot diep in het hoogduits. Bij
Kretschmer (203 vv.) vindt men een aantal opgaven van het type
Ern, en samenstellingen daarmee, in de betekenis 'Flur'
(203 vv.). De documenteringen zijn beperkt tot het zuidwesten.
In Thüringen komt het woord voor, noordelijker of oostelijker
niet. De opgaven betreffen uiteraard de Umgangssprache. De stal-referenties
voor eere zijn semantisch wat wisselend: de koestal
in zijn geheel, potstal, misschien stal zonder
voorstal, achterstal. In L180b geeft men op meseere,
(achterstal). Ver in Vlaanderen in I266 vindt men bij deneere
(mijn spelling JvB)
de toelichting gans het hof + boerderij.
De etymologie van eere, neere, Ähren en aanverwante
is omstreden. KEW houdt het i.v. Ähren 'Hausflur',
op verwantschap met ohd. arin, erin, 'Fussboden'16 en beschouwt het als een ontlening uit het
lat. arena 'Sand(boden)'. Hij constateert verder dat
de verbreiding op ontlening wijst en geeft het woord geografisch
een plaats temidden van diele en tenne. Voor
de etymologische herleiding tot lat. arena geven noch
Von Wartburg (FEW), noch Dieffenbach (1857) enige grond.
Frings (1932, 133-134; ook Frings 1966, 125) wijst de gedachte
rondweg af. Hij schrijft: Auszuscheiden ist (...) die
Gleichung arena = ahd. erin 'pavimentum', mhd.
ern (...). Es entspricht dem anord. arenn m.
'Herd' und ist demnach eine altgermanische Bezeichnung der Feuerstätte
weitesten Sinnes. Die Gleichung ern = arenn
'Herd' lässt sich sachlich stützen. Frings vindt
het -- ten onrechte -- semantisch wat hachelijk om de betekenissen
'haard' en 'vloer' etymologisch binnen één woord samen te brengen,
maar hij stapt over dat bezwaar heen -- ten onrechte omdat het
argument niet bewijskrachtig is -- op grond van de materiële
eenheid van Flur, Küche und Herd in de Fränkisch-Mitteldeutsche
huizen. Terecht wijst hij op het woord Herd, dat in
zijn etymologie die dubbele betekenis heeft. Zijn stelling is
dat lat. area en een germaans *arinn, waaruit
het on. erin en het hgd. Ähren stammen, oerverwant
zijn. Wat belet Frings eigenlijk om een ontlening van area
aan te nemen als oorsprong van ern, Ähren? Kennelijk
de binnengermaanse verwantschap tussen on. arenn en
Ähren. Dat staat voor hem kennelijk zo vast, dat hij
bereid is er een grote moeilijkheid bij op de koop toe te nemen.
Die moeilijkheid is de grote lege noordduitse ruimte -- een
gebied zonder representanten van *arinn -- die het gebied
van het oudnoors scheidt van dat van Ähren. Om deze
geografische discontinuiteit te verklaren oppert hij:
Die Entwickelung des beherschenden Deelenraumes hat zum Untergang
von erin im Niederdeutschen geführt, wodurch die Verbindung
zwischen Skandinavien und dem Hochdeutschen zerrissen wurde.
Stellig juist is de verwerping van de etymologie op
arena: Nirgends in der Romania hat arena
die Bedeutung 'Sand' verlassen; schon das hätte davon abhalten
sollen, erin und arena gleichzusetzen.
17 De
verwantschap tussen het oudnoorse en het oudhoogduitse woord
speelt dus een beslissende rol. KEW weet dat en stelt:
Die sonst vermuteten Beziehungen zu anord. arinn
m. 'erhöhte Plattform, Herd', urnord. a Rina Akk.
'Grabhügel', lat. ara 'Altar' oder lit. aslà
'Steindiele' lassen sich nicht aufrechterhalten.
Hoewel onze argumenten voor het grootste deel nog moeten volgen
stel ik nu reeds concluderend het volgende vast. De betekeniskaart
eere laat de meest noordelijke verbreiding zien van
het lat. area, dat zich samen met andere vroege romaanse
migranten als muur, kamer, kelder,
pijler, poort, post, tegel,
venster, wal en zolder (zie NEW
i.v. muur) naar de Germania bewoog. Dat gebeurde via
de bekende route Rhône -- Rijn (Frings 1957, 58 -- 59 en Kaart
27). Het duitse Ähren en zijn verwanten in het Rijnland
zijn etymologisch niet van de op de kaart getoonde woorden onderscheiden
en moeten dus tot deze expansie gerekend worden. Er bestaat
niet zoiets als een botsing in het limburgse tussen een germaans
arina en een lat. leenwoord area, zoals Roukens
(1937, 117) veronderstelde. Wij sluiten ons aan bij KEW
met de gedachte dat het bij eere om een leenwoord gaat,
bij Frings dat het niet het lat. arena kan wezen, en
weer bij KEW wat betreft het verwerpen van de verwantschap
met on. arenn. Zonder dat we de bezwaren van KEW
tegen deze laatste identificatie analyseren, concluderen we
uit onze eigen theorie en interpretatie dat zij moet uitgesloten
worden. En we verwerpen tevens iets als een expansie van deel,
die Frings nodig had, niet alleen omdat we die niet nodig hebben
binnen onze verklaring maar bovendien omdat er geen evidentie
voor is. Wij zullen deze theorie, samen met een cultuurhistorische
uitgangsstelling waarover we nog moeten spreken, gebruiken om
de verschijnselen in de wig van de kaart Dorsvloer te verklaren.
De aldus samengevatte opvattingen over eere c.s.
worden duidelijk ondersteund door het beeld dat ontstaat als
men de duitse benamingen voor de 'Hausflur', die Kretschmer
geeft, in kaart brengt. Globaal vindt men noordoostelijk Flur
tegenover zuidwestelijk Gang. Vooral aan de nederlandse
kant in het noorden komt Diele voor, aansluitend bij
het gebruik ten onzent: over de dele
'in het woonvertrek' (vergelijk Ter Laan i.v. deel).
In het zuidwesten treft
men in het Gang-gebied sporadisch Tenne en
de romaanse nieuwkomer Ern aan. Wat ligt meer voor de
hand dan nu reeds te signaleren dat eere e.d. zich bij
de oudere woorden den, deel en vloer
heeft gevoegd in het betekenisveld VLOER -- BODEM - HUIS.
Hier deelt het met die woorden de volle semantische rijkdom
en juist als deze ook vertoont het, afhankelijk van her en der
verschillende culturele situaties, uiteenlopende semantische
ontwikkelingen.
Terug naar Inhoud
Het Boerenhuis
Literatuur over boerderijtypen in Nederland en over de historie
van het boerenhuis is in beperkte mate beschikbaar. In Timmers
vindt men op kaart 34, Boerderijtypen in de Lage Landen,
een overzicht van de situatie met afbeeldingen en geografische
verspreiding van de verschillende typen. Daarop ontbreken bepaalde
details, die uit gegevens van Van Gerwen en Roukens (1937) kunnen
worden aangevuld. Het betreft het T-vormige plan van het krukhuis
in Biesbos en het Land van Maas en Waal. De noordelijke grens
van het gebied met het zgn. langgeveltype,18 die bij Timmers vrij nauwkeurig Waal en Lek
volgt, ligt bij beide laatste auteurs duidelijk wat zuidelijker.
Van Gerwen spreekt over een frankisch langgeveltype met noordelijker,
aan de kanten van de Maas en ten noorden daarvan, een gemengd
gebied met langgeveltype en wat hij noemt halletype.
Timmers gebruikt voor die omgeving de naam dwarsdeeltype;
zijn afbeelding doet nauwelijks denken aan het T-haus
van Roukens. Voor het type boerenhuizen in het gebied van
midden- en zuidelijk nederlands Limburg en het zuiden van de
belgische provincie Limburg geeft Roukens de naam fränkisch
-- römischer Hof; Timmers noemt dat Binnenhoftype.
Het is de markante boerderij met woonhuis en bedrijfsgebouwen
gebouwd in een vierkant rond een middenerf of hof. Het type
is rechtstreeks onder romeinse invloed ontstaan, heeft een historie
van grote welvaart en staat zo verre van de primitieve behuizing
die men bv. in Twente oudtijds aantrof, maar ook veel dichter
bij, nl. in het oosten van Noord-Brabant. Over de boerderijtypen
in vooral Brabant en Limburg vindt men veel gedetailleerde,
op historische documenten en interviews van bewoners berustende,
informatie in Uilkema (1933). Zowel de indelingen van een groot
aantal gebouwen als de gangbare benamingen voor de afzonderlijke
ruimten en hun gebruik en bestemming worden nauwkeurig beschreven
en aangeduid. Overigens krijgt men de indruk, dat de informatie,
die wat het materiële deel betreft teruggaat tot de zeventiende
eeuw, niet wezenlijk andere zaken aan het licht brengt dan reeds
algemeen bekend zijn op grond van recent dialectologisch en
ander onderzoek. Voor onze uiteenzettingen zijn de
modellen van de boerderijen in Brabant en Limburg van meer belang
dan de meer noordelijke typen. De kaart Dorsvloer suggereert
dat al wel voldoende. Ik wil dus over verdere huistypen in Nederland
niet uitweiden. Een vraag van gewicht is hoe de historische
ontwikkeling is geweest van de boerenwoning. De verklarende
cultuurhistorische theorie die ik wil ontwikkelen vertrekt vanuit
een oudste situatie. Als zodanig kies ik de vroege expansie
van het lat. area via Noord-Italië, het Rhône- en het
Rijndal naar het noorden. Die had plaats in de vroegste middeleeuwen.
Deze oudste situatie is die welke samenvalt met of direct aansluit
bij die van Virgilius in de Georgica: Zo
dient de dorsvloer met de zware wals geëffend, dan handgekeerd
en met potaarde taai gebonden: daar komt geen onkruid door,
dat trekt geen scheuren uit droogte en -- kwaad gespuis
heeft dan geen kans: een heel klein muisje heeft dikwijls
ondergronds èn huis en voorraadschuren; hun gangen graven
daar de mollen, dood van ogen, of men vindt in zijn hol
de pad -- zoveel raar ontuig komt uit de grond --;
19
Area betekent oorspronkelijk een open terrein. Dat
wil zeggen een stuk van een onbegrensd grote natuur dat men
als een deel op zichzelf identificeert en betrekt op enige culturele
activiteit, vooral bouwen, werken, verblijven. Iedere ruimte
die wordt beschouwd met het oog op enige menselijke activiteit
of menselijke doeleinden, en die open is, kan area genoemd worden.
Zelfs een open ruimte binnen het huis, midden in het atrium
gelegen, wordt als een area aangeduid.20 Het is niet vreemd dat juist zulke open ruimten,
vanwege hun mogelijkheid tot onbeperkte zingeving, symbolisch
worden voor de beschaving waarin ze een functie hebben. Zo kreeg
het woord area in de gebieden waar de romeinse beschaving
zich verbreidde een hoge culturele waarde. Het ontleende woord
werd geassocieerd met datgene wat het waardevolst was binnen
de eigen cultuur van wonen en werken. Wat dat meest waardevolle
in concreto is blijkt uit de betekenistoepassing die het woord
bij ontlening krijgt.
Mijn these is dat het in onze contreien
werd toegepast op de woonruimte.21 Boven werd al gerefereerd dat area
toepassing vond in drie betekenissferen: gang van het woonhuis,
dorsvloer, stal. Laat ik mijn stelling uitwerken, zodat aan
het licht komt wat de oorzaak is van het betekenisverschil in
de drie verschillende regio's. Wat ik in het midden breng maakt
deel uit van een cultuurhistorisch postulaat. De rijkste en
cultureel meest ontwikkelde regio van de drie welke we moeten
bezien was de zuidoostelijke, waarbinnen Zuid-Limburg valt (samen
met het Rijnland). De woonsituatie omvatte in hoofdzaak een
woonruimte, nog zonder enige nadere verdeling of functionele
splitsing. Daarnaast waren er ruimten voor het vee en, vooral,
voor wat met landbouw samenhangt. De landbouw had een overwegend
belang t.o.v. de veeteelt. Men kende ook reeds een dorsvloer,
benaamd met het oude germaanse woord den.22 Bij zijn komst werd het latijnse area
toegepast op de woonruimte voor de mensen. Het aangrenzende
gebied naar het westen toe was bij de aankomst van het latijnse
area beduidend minder hoog ontwikkeld. Ook hier was
de landbouw een belangrijker deel van de nering dan de veeteelt.
De mensen leefden in primitieve huizen, gekenmerkt door een
belangrijke woon- en leefruimte met een harde vloer waarop ook
gedorst werd. Toen de area-expansie aankwam, ongeveer
terzelfdertijd als in het rijkere buurgewest, werd het woord
toegepast op die woonruimte. Onderontwikkeld en armoedig
was bij de komst van area de situatie in het oosten
van Noord-Brabant. Mens en vee bewoonden tezamen de archaïsche
gemeenschappelijke leefruimte. Landbouw bestond er nauwelijks.
Bij zijn komst werd area toegepast op de woonruimte
voor mens en dier samen. Vanuit de situaties die aldus gekenmerkt
waren deden zich in de loop der eeuwen veranderingen voor. De
eerste vernieuwing in het oosten van Noord-Brabant bestond in
de onderscheiding, later de scheiding, van de verblijfplaatsen
van mens en vee. Dit betekende het scheppen van een bijzonder
gekenmerkte woonplaats voor de mensen en logischerwijs wordt
dáarvoor een nieuwe benaming geïntroduceerd: de hert.
Het kenmerk van de hert was dat hij hoger en droger
was dan het verblijf voor de dieren. De oude benaming eere
blijft in zwang voor dat oude verblijf waarvan de hert is afgescheiden.
Het is van nu af de stal voor het vee. Een tweede vernieuwing
in Oost-Brabant was dat binnenshuis een plaats wordt ingericht
voor het dorsen. Het zal te maken hebben met een geleidelijk
toenemen van het belang van de landbouw. Wellicht komt het erop
neer dat het dorsplein, dat zich ergens in de directe omgeving
van het boerenhuis bevindt, wordt overkapt, onderdak gebracht.
Zo ontstaat een losstaande schuur, van eventuele oudere koten
en schuren onderscheiden door een grotere ruimte en een betere
vloer. Die nieuwe dorsvloer is ook droog en hard en gelijkt
aldus sterk op den hert. Hij heet dan ook schuurhert.23 Zodra schuurhert
in gebruik is gekomen, kan de behoefte ontstaan de woonruimte
bij wijze van contrast voorhert te noemen. De woorden
hert en schuurhert zijn dus van zeer verschillende
ouderdom, maar beide markeren een principiële verandering in
de culturele situatie. Als nieuwe woorden symboliseren
ze ook de ervaring van die vooruitgang. De wijze
waarop de schuur later al of niet werd verenigd met het woon-
en stalgedeelte van de boerderij was een belangrijk verschilpunt
voor de ontwikkeling van het boerenhuis in verschillende regio's,
maar is voor onze theorie van minder gewicht. Te denken valt
aan het boerenhuis van het zgn. langgeveltype, waarin de losstaande
schuur met boerenhuis-met-stal verenigd wordt tot één langgerekt
gebouw. Voor de duidelijkheid dient opgemerkt, dat de scheiding
tussen mens en vee niet samenviel of identiek was met het bouwen
van een brandmuur tussen beide ruimten. Het is zeer wel mogelijk
dat de allereerste splitsing -- ik spreek nog over Oost-Noord-Brabant
-- bestond in het met leem verharden van de woonvloer en het
uitdiepen van de stal tot een potstal, waarbij het tweede
geleidelijk kan zijn gebeurd door het uitbrengen van de mest.
Het brabantse huis vertoonde nog in recente tijden details die
aan die situatie herinneren. De muur tussen hert en
voorstal lijkt nog te herinneren aan een situatie dat woonverblijf
en stal in open verbinding stonden met elkaar. Juist tegenover
de plaats waar op den hert de haard brandt of waar de
kachel staat, bevindt zich aan de stalzijde de kookpot (sopketel),
waarin het veevoer wordt bereid. Ook het verzielgat,
of hoe het mag heten,24
in die brandmuur schijnt een poging om het verloren gaan
van de gemeenschappelijkheid met de dieren enigszins te herstellen,
respectievelijk die in stand te houden. De muur tussen hert
en voorstal is te jong om met de oersituatie verbonden te kunnen
worden. De vernieuwing in het woonhuis, die we voor het
oosten van Noord-Brabant hebben gepostuleerd, deed zich ook
in zuidelijk Brabant en belgisch Limburg voor. Maar terwijl
er in de eerste streek een stal overbleef, restte er daar een
dorsvloer. Die dorsvloer behield de oude naam van de vroegere
woonvloer. In nederlands Zuid-Limburg (en in Duitsland binnen
het ern-gebied) gebeurde hetzelfde: de woning kreeg
afzonderlijke ruimten voor afzonderlijke functies en de oude
benaming bleef hechten aan wat er overbleef van vóór de vernieuwing.
Zo kwam het woord terecht bij de gang van het huis of een ander
onaanzienlijk plaatsje. Door deze ontwikkelingen is in de laatste
regio het woord meer in zijn bestaan bedreigd dan elders. Zo
kan ook de versplintering van het duitse Ähren-gebied begrepen
worden. Daarmee hebben we het hoofddoel van onze analyse
bereikt. Een sluitende verklaring is geleverd voor de verschillende
betekenissen van het woord eere in het zuidoosten van
Nederland. Daarmee is ook de structuur verklaard van de kaart
Dorsvloer in de wig tussen vloer en deel. We
hebben de area-expansie ruimtelijk afgegrensd naar het
oosten toe door er het duitse ern in op te nemen. We
hebben een prachtig voorbeeld toegevoegd aan de vroege reeks
latijnse leenwoorden, die Frings op tal van plaatsen op een
volslagen klassiek geworden wijze heeft behandeld. We hebben
door de eenvoud van onze verklaring een bewijs geleverd voor
de verwerpelijkheid van de etymologische identificatie van ohd.
erin en on. arenn en daarmee een nieuwe interpretatie
van het noordduitse dele-gebied. Het laatste wat ons
nu nog te doen staat is de verhouding tussen het westelijke
vloer en het oostelijke deel op de kaart Dorsvloer
opnieuw bezien in het licht van wat voorafging. Uitgangspunt
voor de gedachte moet blijven dat beide woorden even oud zijn.
Beide woorden moeten worden beschouwd als deel van de woordenschat
in alle delen van ons land na, laten we zeggen, het jaar 300
AD. Beide woorden komen voor in ons hele taalgebied. Vloer
reikt, mede in de vorm flur, van Vlaanderen tot Pruisen
en voor deel e.d. geldt hetzelfde. Er is dus geen reden
om te veronderstellen dat taal- of dialectverschil de tweedeling
op de kaart veroorzaakt. Maar die vaststelling dwingt tot de
gedachte dat een zakelijk, cultureel bepaald verschil er een
rol bij moet spelen. Dat één deel van het land gebruik maakt
van het ene woord ter aanduiding van harde bodems in delen van
huizen -- en dus ook voor dorsvloeren -- en het andere van het
andere woord kan alleen veroorzaakt zijn door een technisch
verschillende ontwikkeling. Geen expansie of beweging van woorden
dus, maar verbreiding van een techniek die uiteraard ander woordgebruik
meebracht. Zouden we niet moeten aannemen, dat in onze streken
de oudste harde bodems of vloeren in huizen bestonden uit een
constructie van planken, die later vanuit het zuiden opgevolgd
is door eentje van leem en steen? Dat zou, mede in samenhang
met de oorspronkelijke betekenis 'plank' die het woord deel
draagt, de achtergrond kunnen zijn van de tegenstelling vloer
-- deel. Dat zou ook heel goed passen in een samenhang
met de welbekende romeinse invloed op het gebied van bouwtechnieken,
die blijkt uit leenwoorden als muur, tegel,
estrik. Mijn gedachten gaan terug naar de Virgiliaanse
instructie over het hard en glad maken van vloeren: Area
(...) creta solidanda tenaci, een dorsvloer moet met goed
hechtende pijpaarde verstevigd worden.25 Maar dat verklaart nog niet alles rond
het woord deel. Wat is er de oorzaak van dat dat woord,
in zijn betekenis 'planken vloer' toch een symbool van achterstand
en veroudering, een min of meer officiële status heeft verkregen,
zodat Timmers het kan gebruiken als aanduiding van bepaalde
delen van huizen in de legenda van zijn kaart over de boerderijtypen
in Nederland? En dat het verschijnt in tweetalige woordenboeken:
deel -- (dorsvloer) aire; deel -- threshingfloor;
deel -- (dorsvloer) aia; deel -- (dorsvloer)
Tenne; deel -- = vloer area, pavimentum.26 Misschien geldt
iets overeenkomstigs wel voor het duitse Diele: '' Diele
w. --, --n = deel, plank, voorhuis; portaal; houten vloer; dorsvloer,
deel; südd: houten zolder''. Het is niet twijfelachtig dat
deel voor een ruimte van het boerenhuis een gewoon ABN-woord
is geworden, maar dat komt niet voort uit enige culturele meerwaardigheid
van een zaak die het representeert. Nogmaals: de gedachte aan
een Entwickelung des beherschenden Deelenraumes berust
op niets. Ik heb voor de sociale opgang van het woord geen goede
verklaring. Het enige wat ik kan bedenken is, dat het als niet-samenstelling,
weliswaar verouderd maar toch in een nieuwe betekenis, het goed
doet tegenover zijn enige mogelijke concurrent dorsvloer.
Tenslotte nog enkele opmerkingen over deel in zijn
problematische verhouding met eere in het kleverlands,
waarover boven gesproken werd bij de betekeniskaart DEEL.
Waarom is dat samengaan problematisch? Het gebied sluit direct
aan bij de oostnoordbrabantse regio met hert, eere
en schuurhert. Daarmee mag de kleverlandse hoek vergeleken
worden. In die streek dan, Oost-Noord-Brabant, is, zoals uit
ons betoog volgt, geen enkele plaats voor deel denkbaar,
tenzij in de tijd vóordat area arriveerde. Maar in die
vroege situatie is er geen deel van het huis beschikbaar om
die naam te dragen, tenzij de gemeenschappelijke ruimte voor
mens en vee zelf. Gaan we er even van uit dat deel daarop
werd toegepast. Dan moet het natuurlijk later door area
verdrongen zijn. Dat is evenwel uitgesloten, omdat het niet
in de betekenis 'plank' verdrongen kan zijn, het woord dus eerst
de betekenis 'vloer' moet aannemen, daarvoor eerst een vloer
moet ontstaan, en daarvoor eerst de ruimte gesplitst moet worden
in woning en stal, aangezien vee niet op planken kan staan.
En indien er alreeds een planken vloer voor mensen zou zijn
gebouwd, d.w.z een tweedeling zou zijn ontstaan van de gemeenschappelijke
ruimte voor mens en vee, zou een later arriverend area
op die ruimte voor de mensen zijn toegepast, zodat het vandaag
niet de relictbetekenis 'stal' kon dragen. Zo komen we in conflict
met de eigen veronderstelling en de conclusie is: in een situatie
zoals we die taalgeografisch in Oost-Noord-Brabant aantreffen
kan deel niet binnendringen noch vroeger binnengedrongen
en later weer verdwenen zijn. Dus de kleverlandse situatie is
onmogelijk. Echter, zij bestaat. Kan eere dan, door
wat voor oorzaak ook, een secundaire, late expansie hebben beleefd
tot binnen het deel-gebied? Als het woord zijn hoge
culturele symboolwaarde had behouden, zou het niet in de dan
laagste culturele sfeer van de stal zijn overgenomen. En zonder
die voorwaarde gaat er al helemaal geen straalkracht van uit.
Dat het in de problematische kleverlandse hoek, optredend in
de vorm ern, 'middendeel van de koestal' betekent, bewijst
dat het daar een relictpositie inneemt, zeker in verhouding
tot het modernere en meerwaardige deel 'dorsvloer'.
Het enige overblijvende alternatief is, dat het type deel
in die streek secundair is en binnengekomen is vanuit het noordoosten.
Toch een zuidwaartse expansie dus van deel? De onmiddellijk
rijzende vraag is uiteraard, wat dáarvan dan de culturele ratio
zou zijn. Zo rest als enig mogelijke verklaring een recente
culturele opgang, die het woord heeft beleefd doordat het een
goed kandidaat is voor een betekenis waarvoor eigenlijk geen
goede woorden beschikbaar zijn. Een ontwikkeling zoals we die
ook voor het nederlandse deel aannamen. Het is verleidelijk
te bespiegelen over de betekenistegenstellingen binnen de woorden
den en deel om deze op overeenkomstige wijze
te verklaren als boven gebeurd is voor die binnen eere.
Ook daarbij zouden veranderingen in de indeling van het huis
de oorzaak kunnen zijn dat nieuwe woorden gaan gelden voor nieuwe
delen en dat de oude voortleven als benaming voor resterende
delen van oude structuren. De betekenis 'woonruimte' voor deel
en den zou aldus een relict, een archetype zijn, juist
zoals die voor eere, Ähren. Voor de situatie in nederlands
Limburg, waar we den 'dorsvloer' vinden naast eere
'huisgang', moeten we in deze gedachtegang een primitieve situatie
aannemen zoals we verondersteld hebben voor belgisch Limburg
en Brabant: een woonruimte waar ook gedorst werd. De scheiding
van beide functies moet echter in nederlands Limburg eerder
hebben plaatsgevonden dan verder naar het westen toe. Dat onderscheid
kwam boven al ter sprake. Den als oude naam voor woonruimte
leefde voort als benaming van de dorsvloer en eere kwam
in gebruik voor de alreeds vroeger afgesplitste woonruimte.
In toepassing op deel is de hypothese niet uit onze
gegevens te argumenteren. Moeilijk ook lijkt een semantische
reconstructie van vloer, Flur, op zichzelf genomen misschien
nog een interessanter geval dan den of deel
omdat het door zijn betekenis 'open veld' zo dicht komt bij
area. Verder dan het opwerpen van hypothesen mag ik
echter niet gaan zonder nadere analysering van vooral de duitse
gegevens. Jan van Bakel
Terug naar Inhoud
Technisch commentaar bij de kaart Dorsvloer
(Blijft hier achterwege)
Terug naar Inhoud
Noten
1. Ik wil niet nalaten mijn dank uit te spreken voor de hulp die ik bij het voltooien van mijn studie over de dorsvloerbenamingen heb ondervonden. Dat geldt vooreerst Dr. J.B. Berns van het P.J. Meertens-Instituut van de KNAW te Amsterdam. Hij heeft zelf enige tijd studie gemaakt van gegevens en structuur van de kaart Dorsvloer. Zijn artikel over die materie, dat op weg was naar voltooiing, is door omstandigheden blijven rusten. Voor mijn opstel heeft hij mij zijn tekst beschikbaar gesteld. Ik heb tot mijn voordeel gebruik mogen maken van zijn gegevens. Dr. Anton J.L. van Hooff, classicus van de KUN, ben ik erkentelijk voor de belangrijke aanwijzingen inzake area waarmee hij mij van dienst is geweest bij mijn navorsingen. Dr. Albert Sassen dank ik voor zijn kritische opmerkingen bij een eerdere versie van dit opstel Terug
2. Een kopie van de kaart is ingevouwen in dit tijdschrift. Een ietwat versoberde versie ervan verscheen in zwart-wit in Rijpma-Schuringa-Van Bakel (1968) pag. 23. Terug
3. J. Hoops (1911, 489) is van mening dat de vlegel zijn oorsprong vindt in midden-Europa en zo door de Romania is overgenomen uit de germaanse streken. Terug
4. Dieffenbach 417. De toegevoegde getallen verwijzen naar bronnen: 65 stamt uit Francofurti, 23 is Latino-Saxonicum 22b Saxonico-Latinum. Terug
5. Kretschmer p. 207 signaleert het verschijnsel dat de vloer vaak op dezelfde wijze wordt benoemd als de dorsvloer. Zijn verklaring dat de aanduidingen voor de vloer berusten op die voor de dorsvloer lijkt mij apert onjuist. Als onze studie iets duidelijk maakt is het wel, dat, omgekeerd, alle dorsvloerbenamingen herleid moeten worden op benamingen voor verharde vloeren. Terug
6. Zie hiervoor De Vooys -- Schönfeld, blz. 282 v.v. Terug
7. In afwijking van H.W.J. Kroes, Ts. 42 (1923, 20-24). Terug
8. Beide bronnen geven niet geheel dezelfde inlichtingen over wat nu precies in de genoemde glossen staat. Terug
9. Om de alerte lezer tegemoet te komen: een zakelijk verschil, zoals tussen beide typen dorsvloer, is natuurlijk niet bestaanbaar of denkbaar buiten de woorden van de taal om. Het valt direct in het niet als we een van beide woorden zouden vergeten. Ik heb trouwens het woord dorsplein zelf uitgevonden, waardoor het zakelijk onderscheid relevant is geworden. Terug
10. Zie Boekenoogen 1897: denne, Een vloer van dennenhout onder in een schuit (...), met verwijzing naar Kiliaan dennen van t' schip. Dezelfde bron geeft ook buikdenning, ook een bepaalde bodem in een schip. Gebruik in dezelfde sfeer is bekend in tal van woordenboeken. In Schleswig-Holstein kent men Denn in de betekenis 'Lagerstätte' (Mensing). Terug
11. Veel details m.b.t. de geografie van de Rijnlandse woorden voor 'Hausgang und Tenne' vindt men ook bij Frings (1924). Terug
12. Dr. Jan Berns merkt op dat het woord den, met welke betekenis dan ook, tussen Groningen en Limburg ontbreekt. Terug
13. Vanwege het belang van het betekenisveld VLOER -- BODEM -- HUIS waarbinnen onze uiteenzetting zich beweegt zijn vermeldenswaardig de opgaven voorvloer in K161 en K163c (Lijst DC 10, 5, Oosterhout, Dongensevaart) met de betekenis 'deel van het huis waar men 's zomers woont', 'ruimte vóór in de koestal'. Terug
14. Kretschmer pag. 205: In neuerer Zeit gestaltet man zuweilen den Korridor oder Vorraum der Wohnung quadratisch und richtet ihn wie ein Wohnzimmer ein: ein solcher Vorraum wird Diele genannt, weil die Diele des niedersächsischen Bauernhauses das Vorbild dazu gegeben hat. Als dit laatste juist is -- maar ik betwijfel het -- zou het woord Diele, samen met de zaak, toch enige culturele groei gekend hebben. Terug
15. Met de opvattingen van Berns (1972, 25) over dit aarde, dat hij ziet als ontstaan uit polysemievrees, kan ik het niet eens zijn. Dit hangt samen met een m.i. onjuiste identificatie van hert en schuurhert. Terug
16. Een uitstekende documentatie van deze ohd. glossen uit de 8ste eeuw vindt men in Karg-Gasterstädt en Frings (1971, kolom 397 -- 398) i.v. erin. Men treft daar verwijzingen aan naar recente documentering uit volkstaal en dialect, een precieze documentatie van de glossaria van oorsprong, en van de latijnse bijbelpassages waarbij de glosse ter vertaling van pavimentum (en vormen) werd neergeschreven. Het betreft een tiental observaties. Met de Fringsiaanse etymologie. Eerder documenteerde reeds Graff (1834, 1846), even getrouw maar minder gedetailleerd. Over eventueel verband met het oudnoors zie ook De Vries 1962. Terug
17. Kück deelt het standpunt dat on. arenn 'stookplaats' (noors arne) etymologisch identiek is met ohd. erin 'bodem, huisvloer' blijkens een uitspraak:
Herd (mijn spelling JvB), (...) as. herth, agls. heord_, ahd. herd. Die letzte Form bedeutet auszer 'Herd' auch 'Boden', Grund', was um so mehr zu beachten ist, da auch ano. arenn 'Feuerstätte' zu ahd. erin 'Boden, Hausflur' (südwestd. der Ähr(e)n) gehört; vielleicht hat, da als älteste Feuerstätte eine Steinschichtung um ein auf dem Boden brennendes Feuer anzunehmen ist, Herd 'die Stätte auf dem Boden' bedeutet. Zoals men ziet is de samenhang tussen on. arenn en ohd. erin, bij Frings nog conclusie, hier al argument. Terug
18. De naam stamt van Gallée, 1908 Terug
19. De verzen 178-185, geciteerd naar de vertaling van Ida Gerhardt, Verzamelde Gedichten, II, Amsterdam 1992, 742-743, luiden:
Area cum primis ingenti aequanda cylindro
Et vertenda manu, et creta solidanda tenaci
Ne subeant herbae, neu pulvere victa fatiscat:
Tum variae illudant pestes. Saepe exiguus mus
Sub terris posuitque domos atque horrea fecit;
Aut oculis capti fodere cubilia talpae;
Inventusque cavis bufo; et quae plurima terrae
Monstra ferunt;
In mijn oude schooluitgave van Publii Virgilii Maronis Opera, 6e druk Paris 1907 van J. Lejard, wijst de commentaar op de door husteron proteron gewijzigde volgorde der bewerkingen: Il faut, d'une main attentive, retourner légèrement le sol (...) il faut affermir ce sol en l'additionnant d'une craie glutineuse (...) il faut, enfin, aplanir l'aire avec un fort cylindre. Terug
20. Ik generaliseer over de talrijke betekenisomschrijvingen van area in TLL (II, 496 vv.) Bv. Plinius: cuius (villae) in prima parte atrium ... deinde porticus ..., quibus parvola sed festiva area includitur (Rohlfs (1920, 38) leidt uit deze plaats de betekenis 'Hofraum' af); Iavol. qui domum habebat, aream iniunctam ei domui ... locaverat; Fest. atrium proprie est genus aedificii ante aedem continens mediam aream, in quam collecta ... pluvia descendit. Ter plaatse ook talrijke citaten met area als plaats voor het dorsen van graan of drogen van vruchten: Liv. id erat ... tempus ..., ut frumentum in areis Hispani haberent; Non. .. cum tritae fruges ad ventilandum in areis eriguntur; Pallad. area longe a villa esse non debet. De geheel vernieuwde behandeling van area in FEW (tome XXV 1986, pag. 161) geeft nu ook de betekenis 'sol d'une salle, d'une chambre; salle' voor het afr. en m
21. Mijn voorstelling heeft enige verwantschap met die van Rohlfs (1920, 60) die over Area opmerkt: ''Als ein Wort der Bauernsprache ist es tatsächlich in der ganzen Romania bodenständig geblieben. Es lebt und wuchert und schafft eine Unzahl von Ableitungen. Noch gröszer ist die Zahl der verschiedenen Bedeutungen, die area ausgelöst hat: Tenne, Boden, Söller, Friedhof, Gartenbeet, Viehhürde, Scheune, Stall, Garten, Hof, Getreidehaufen, Grabhügel, Horst, usw. Und doch lassen sie alle sich auf den einen Begriff 'ebene freie Fläche' zurückführen. Wenn die area fur den romanischen Bauern 'der' Platz ist, nähmlich, wo er sein Getreide drischt, so ist in demselben Masze fur den Gärtner die area 'der' Platz, wo er sein Gemüse sät, fur den normanischen oder bergamaskischen Hofbesitzer 'der' Platz, der sich vor seinem Hause befindet, fur den sogliaskischen Hirten 'der' Platz vor der Sennh&uum
22. Dat den veel ouder is dan eere blijkt uit het feit dat het, anders dan eere ten onzent, een relictbetekenis 'dorsplein' kent. Terug
23. Van L180a stamt het gegeven dat schuurhert en dorseere beide gebruikt worden voor de ruimte tussen last en stal in een langgevelige boerderij. Het eerste woord vertolkt m.i. de vernieuwing, het tweede verwijst naar de antieke situatie. Ik denk dat de naam erop wijst dat eenmaal de vloer achterin de stal voor het dorsen verhard is. Terug
24. Uilkema (1933, 78-79) geeft verschillende namen voor verschillende streken. Zie ook WBD afl. 1, 55-56. Terug
25. Bij Weijnen (1967, pag. 21 in een overdruk) wordt verwezen naar een uitspraak van M. Heyne (Fünf Bücher Deutscher Hausaltertümer): 'Doch lernt man diesen Dreschraum auch nach römischem Vorbild aus geschlagenem Lehm herstellen'. Met de opvattingen van A. Weijnen over eere verschillen de mijne op tal van punten. Terug
26. Dr. J.F.L. Montijn -- Dr. H. Vroom, Nederlands-Latijns Woordenboek, Zwolle 1939. De andere citaten komen uit gewone, oudere handwoordenboeken. Terug
Terug naar Inhoud
Bibliografie
ALF: J. Gilliéron -- E. Edmond [1902 vv.] Atlas
Linguistique de la France, Paris. J.B. Berns
[1972] Semantica Brabantica etc., in: Bijdr. en Med.
der Dialectencommissie van de KNAW XLIII, Amsterdam.
A.P. de Bont [1962] Dialect van Kempenland,
etc., 2 dln. Assen. Ernst Christmann [1971]
Pfälzisches Wörterbuch , bearb. von Julius Krämer,
Wiesbaden. L. Dieffenbach [1857] Glossarium
Latino-Germanicum mediae et infimae aetatis, Francofurti
ad Moenum. DWB Deutsches Wörterbuch.
FEW: W. von Wartburg [1928 ff.] Französisches
Etymologisches Wörterbuch , Bonn-Leipzig-Basel. Hermann
Fischer [1904 -- 1936] Schwäbisches Wörterbuch ,
Tübingen. R. Fourie [1954] De landbouwterminologie
in Outgaarden en omgeving, Licentiaatsscriptie Leuven.
Theodor Frings [1924] Aus der Wortgeographie
der Rhein- und Niederlande; in: W. Horn ed. 1924, blz. 194-232.
idem [1932] Germania Romana; in: Teuthonista,
Zeitschrift fur deutsche Dialektforschung und Sprachgeschichte
, Beiheft 4, Mitteldeutsche Studien, Heft 2, Halle/Saale.
idem [1957] Grundlegung einer Geschichte der
deutschen Sprache, 3. Auflage, Halle (Saale).
idem [1966] Germania Romana, 2. Auflage, Halle (Saale).
FWH: Franck -- Van Wijk -- Van Haeringen
[1929] Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal,
's-Gravenhage. J.H. Gallée [1908] Het boerenhuis
in Nederland en zijn bewoners, Utrecht. A. van
Gerwen Archivalisch materiaal, berustend bij de NCDN
van de KUN te Nijmegen. Ongepubliceerd. Guido
Gezelle [1907 -- 1909] Loquela. Ha.C.N.
Ghijsen [1964] Woordenboek der Zeeuwse Dialecten.
J. Goossens [1963] Semantische Vraagstukken
uit de taal ven het Landbouwbedrijf in Belgisch-Limburg,
2 dln., Antwerpen. E.G. Graff [1834] Althochdeutscher
Sprachschatz oder Wörterbuch der althochdeutschen Sprache
, I, Berlin. idem [1846] Volständiger alphabetischer
Index zu dem althochdeutschen Sprachschatze, Berlin.
R.C. Hekker [1957] De ontwikkeling van de boerderijvormen
in Nederland, in: S.J. Fockema Andreae, E.H. ter Kuile en R.C.
Hekker, Duizend jaar bouwen in Nederland II. De bouwkunst
in de Middeleeuwen, Amsterdam. J. Hoops [1911]
Reallexicon der Germanischen Altertumskunde, Strassburg.
W. Horn ed. [1924] Beiträge zur germanischen
Sprachwissenschaft: Festschrift Otto Behaghel, Heidelberg.
E. Karg-Gasterstädt und Theodor Frings [1971]
Althochdeutsches Wörterbuch, Band E un F, Berlin 1971
- 1985 C. Kiliaan [1599] Etymologicum Teutonicae
Linguae. KEW: Friedrich Kluge [1963]
Etymologisch Wörterbuch der Deutschen Sprache , bearbeitet
von Walther Mitzka, Berlin. Paul Kretschmer [1918]
Wortgeographie der hochdeutschen Umgangsprache, Göttingen.
Eduard Kück [1942-1967] Lüneburger Wörterbuch,
Wortschatz usw. , 2 dln., Neumünster. Matthias Lexer
[1873-1876] Mittelhochdeutsches Handwörterbuch, Leipzig.
L. Lievevrouw-Coopman [1950 vv.] Gents
Woordenboek, Gent. Friedrich Maurer [1965 vv.]
Südhessisches Wörterbuch etc. , Marburg.
Otto Mensing [1927 -- 1935] Schleswig-Holsteinisches
Wörterbuch (Volksausgabe) , Neumün-ster. H.
Molema [1887] Woordenboek der Groningsche Volkstaal.
Walther Mitzka [1963 -- 1964] Schlesisches
Wörterbuch , I en II, Berlin. MNW
Middelnederlandsch Woordenboek. Gertraud
Müller und Theodor Frings [1968] Germania Romana II,
Halle (Saale). NEW: Jan de Vries [1971]
Nederlands Etymologisch Woordenboek, met aanvullingen
etc. door F. de Tollenaere, Leiden. J.F. Niermeyer
[1976] Mediae Latinitatis Lexicon Minus, Leiden.
Ernst Ochs [1925 -- 1940] Badisches Wörterbuch
etc. , Lahr (Schwarzwald). J.M.G. van der Poel [1955]
Het dorsen in het verleden. REW:
W. Meyer-Lübke [1920] Romanisches Etymologisches Wörterbuch
, 3. Auflage, Heidelberg. Rijpma -- Schuringa [1968]
Nederlandse Spraakkunst, bewerkt door Dr. Jan van Bakel,
Groningen. G. Rohlfs [1920] Ager, Area, Atrium.
Eine Studie zur Romanischen Wortgeschichte, Inaug. Diss.
Berlin, Borna-Leipzig 1920. W. Roukens [1937]
Wort- und Sachgeographie in Niederländisch Limburg,
Diss. Nijmegen. RWB: J. Müller [1928 vv.]
Rheinisches Wörterbuch, Bonn. A.H.G. Schaars
[1977] Boerentermen in Achterhoek en Lijmers, Zutphen.
Hermann Schmöckel [1912] Das Siegerländer Bauernhaus
nach seinem Wortschatze dargestellt, Ein Beitrag zur Haus- und
Dialektforschung, Inaugural-Dissertation Bonn.
Taalatlas: Dr. L. Grootaers en Dr. G.G. Kloeke [1939
vv.] Taalatlas van Noord-- en Zuid-Nederland, Leiden.
J. Ten Doornkaat-Koolman [1965] Wörterbuch
der Ostfriesischen Sprache , 3 dln., Wiesbaden.
TLL [1900] Thesavrvs Lingvae Latinae etc.,
Lipsiae (Leipzig). J.J.M. Timmers [1957] Atlas
van de Nederlandse Beschaving, Amsterdam. F.
de Tollenaere en F. Claes [1976] Het Tyrocinium (1552)
van Petrus Apherdianus, Monumenta Lexicogra-phica Neerlandica,
Vol 4, 's-Gravenhage. K. Uilkema [1933] Het
ontstaan der Huistypen in Nederland, Deel I; 169 pp. gestencild.
C.G.N. de Vooys en M. Schönfeld [1960] Nederlandse
Spraakkunst, 5e druk, Groningen. Jan de Vries
[1962] Altnordisches Etymologisches Wörterbuch, 2e
dr. Leiden. A.A. Weijnen [1967] Leenwoorden
uit de latinitas stratigrafisch beschouwd, Verslagen en
Mededelingen Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, 9-10-11-12,
blz. 365-480 WBD: A.A. Weijnen en Jan van
Bakel e.a. [1967 vv.] Woordenboek van de Brabantse Dialecten,
Van Gorcum Assen. WNT Woordenboek der
Nederlandsche Taal.
Terug naar boven
| |