Jan van Bakel



De jaren 20-30


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Archief Entr'actes

Eigenlijk - zo dacht ik - zou ik nog eens moeten trachten mijn gedachten op een rijtje te zetten over die vroege jaren dertig, waarvan ik mij zo weinig herinner. Juist wat ik mij herinner en wat op waarheid zou kunnen berusten zou ik eens nauwgezet moeten opschrijven. Doe ik het niet, dan heeft dat alles weinig kans de wereldgeschiedenis te halen. Immers, wie weet het allemaal nog en wie van die weinigen (tot nul) neemt de moeite om het op te schrijven. Wat niet opgeschreven is loopt de kans ononderscheidbaar te worden van al dat andere, dat alles dat oninteressant is omdat het gewoonweg nooit heeft plaatsgehad. Nooit is voorgevallen. Over zoiets kun je natuurlijk wel bespiegelen, maar wat heeft dat voor zin. Al het andere, dat raadselachtige en op zijn beurt natuurlijk ook onbegrijpbare en daarom zo intrigerende dat wel tot de werkelijkheid heeft behoord, dat moet toch zoveel mogelijk worden vastgelegd. Gedocumenteerd.

Ikzelf ben zo'n plaats waar alles wat voorviel - alles rondom mij vanzelfsprekend, niet dat andere, oneindig onafzienbare andere dat wel werkelijkheid was maar zover weg dat het zo ongeveer tot het niets behoorde (zodat je bijna het verschil niet ziet tussen het interessante bestaande en het vluchtige niets in de wereld en in het hoofd van een dwaas) - ikzelf dus, zo'm plaats waar het wezenlijke zich heeft ingevreten en vastgelegd. Langzaamaan, geleidelijkaan, eerst als lichte beroeringen in het bewustzijn, die juist door hun uniciteit (je begint maar pas als bewustzijn en je bent nog maar onbeschreven papier als het ware) en doordat het de eerste vage aberraties zijn van het niets zich blijvend invreten in dat verse onbeschreven blad. Ze blijven daar achter tot in lengte van jaren, zodat je bijvoorbeeld nog als het ware zou kunnen uittekenen hoe dat stukje van de zultvloer van de keuken eruitzag onder dat invallende licht van de zon dat langzaam voortkroop tussen de momenten van schaduw door. Ik heb jet misschien wel eens eerder opgeschreven en het is ook iets heel bijzonders, gewoonweg omdat daarmee mijn bewuste leven begon.

Ik heb mijn herinnering - of beter het gebrek daaraan - lang en vaak afgepijningd om te weten hoe dat was, dat leven van mijn vader. Eigenlijk is hij uit die vroege jaren dertig voor mij alleen overgebleven als een vormeloze associatie van fotografische beelden, een onbestemd residu van die wenige plaatjes waar zijn gezicht op voorkomt. Daar kijkt hij met kennelijk gedachten in zijn hoofd maar je weet niet welke. De woorden die hij natuurlijk gesproken moet hebben zijn niet neergeslagen op dat blad papier dat ik ben en dat zich langzaamaan begon te vullen. Er is niets wat ik me er nog van herinner. Alles wat ik weet berust op toevallig ooit gesproken woorden van anderen, woorden die ik me ook niet herinner, maar die toch iets hebben achtergelaten dat ik vandaag tot een samenhangend beeld of verhaal zou kunnen bijeenvoegen. Zo weet ik dat mijn vader toen hij van school kwam, twaalf jaar was geworden in 1899 en zijn communie had gedaan - de paus van de kindercommunie was er nog lang niet - is gaan werken waar zijn vader toen werkte, de fabriek van De Kruijf, een linnenweverij geloof ik, misschien de eerste sprong vooruit in het leven van die huiswevers waar mijn grootvader bijhoorde en die door dat schildersmenneke (zoals ze in Nuenen zeiden over Van Gogh) met hun noestheid en armoede en schamelte waren vereeuwigd. Dat is ook weer een foto van, dat personeel van die fabriek, met dat kline twaalfjarige jongetje naast zijn vader. Toen was zijn leven in de openbaarheid getreden. Hij was er, hij was op de fabriek, hij was al groot geworden. hij werkte al. Hij stond naast zijn vader op de foto.

Ik denk dat het ongeveer een jaar of zestien later was dat mijn vader werkte in de smederij van de Gebroeders van Dijk. Hij was daar smidsknecht. Die van Van Dijk, dat was geen groot volk natuurlijk, maar ze hadden maatschappelijk wel wat meer te betekenen dan die armoedige wevers uit de Beekstraat waar mijn vader bijhoorde. Die smederij was in de jaren dat mijn moeder geboren werd als oudste dochter van Hannes de smed (1898) nog gevestigd in Den Hoek waar de Papenvoortse weg begint, dicht bij waar dat deftige huis van de Kruijff was. Er is nog een foto waarop je een hoefstal ziet voor het beslaan van paarden en een groot rond smeedsel, een frame voor de uuraanduidingen van een hoog geplaatste torenklok. Die van Van Dijk maakten zulke werken voor klokken tot in Holland toe, zoals gezegd werd. Maar toen mijn vader in die smederij werkte was die al gevestigd op Den Berg F3. Mijn moeder liep daar als jonge meid van 16 of 18 jaar rond en werd gewaar dat die smidsknecht een oogje op haar had. Alles daaromtrent is episch geconcentreerd in dat familieverhaal hoe Toon van Bakel in de smederij, door het verplaatsen van klein ijzerwerk voor de ruiten van zijn werkplaats en het tikken dat daarbij te horen was, de aandacht trok van die jonge meid in die groententuin daarbuiten, die grote hof van de baas. Hoe lang die stuatie heeft bestaan, die eerste verliefde blikken, die knecht die daar het vak leerde, een jonge vent van tegen de dertig, en die opgroeiende dochter, oudste van een gezin met nog vijf zusjes en een broer, is mij niet bekend. Wat zal betekenen dat het in de wereldgeschiedenis niet bestaat. Maar later is mijn vader gaan werken bij de smederij van Mandigers in Eindhoven. Wanneer precies en voor hoe lang weet ik ook niet. Maar bekend bij meer mensen van mijn familie is dat mijn moeder, na lange jaren van afwezigheid van ieder contact met die smidsknecht, ergens rond 1924 een brief heeft geschreven aan haar Antoon: Toon, als dat nog iets moet worden tussen ons dan zou je ... Ja, wat precies? Maar wij weten wel dat het daardoor kwam dat de relatie werd hernomen en dat zij in 1925 trouwden.

Jan van Bakel, 8 december 2003

janvanbakel.nl

Terug naar boven