Jan van Bakel.



Een taallesje voor 1 HBS

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Wat las ik in de krant? [1] De monumenten moeten in harmonie met de omgeving zijn. Ik zal u uitleggen waarom u mij nooit zulk een zin zult horen gebruiken en daarbij, anders dan u misschien denkt, in geen enkel opzicht iets over monumenten in het midden brengen. Het gaat me namelijk niet om de inhoud maar om de taalvorm en u zult begrijpen dat die niet deugt. Dat, typisch, zal ik u uitleggen. Ik maak daar haast mee want ook dit soort kwaadaardigheid grijpt op onrustbarende wijze om zich heen. Het simpelst is het te zeggen hoe die zin moest luiden: [2] De monumenten moeten met de omgeving in harmonie zijn. ofwel [3] De monumenten moeten in harmonie zijn met de omgeving . In extreme gevallen kan ook nog: [4] Met de omgeving moeten de monumenten in harmonie zijn en zelfs - maar dat zijn moeilijke gevallen, waarover straks - [5] Met de omgeving in harmonie moeten de monumenten zijn of [6] In harmonie met de omgeving moeten de monumenten zijn.

In het vervolg spreek ik over de eigenlijke plaats van het werkwoord en wel de plaats achter in de zin. De plaats dus waar in [1] zijn staat, en waar in Nederlandse bijzinnen de werkwoorden altijd verschijnen. Dat in zin [1] moeten ergens vóórop staat is het gevolg van een verplaatsing die wel in hoofdzinnen maar nooit in bijzinnen optreedt. De bijzinsvorm van [1] (als hij goed was!) zou dus luiden [1a] ... de monumenten in harmonie met de omgeving moeten zijn. Maar die is net zo fout als [1] en alles wat ik over [1] zeg geldt dus ook voor [1a].

De plaatsing van de zinsdelen ten opzichte van het werkwoord wordt bepaald door hun semantische intimiteit-ermee. Wat het meest intiem is met het werkwoord staat er vlak bij, en wel direct links ervan, en het minst intieme staat helemaal voorop. In de zin in kwestie gaat het, zoals iedereen weet, over in harmonie zijn. Uitgebreider over: met de omgeving in harmonie zijn. Dat is het totaal en dat wordt uitgezegd over de monumenten. De geciteerde kwalijke zin zondigt tegen de volgorde op grond van semantische intimiteit met het werkwoord.

Wat is er nu aan de hand met [3] De monumenten moeten (X) in harmonie zijn met de omgeving? Het antwoord wordt geleverd door de regel die zegt: een groep die met een voorzetsel begint kan over het eind-werkwoord heenspringen. In deze zin stond het volgens de hoofdregel op de plaats (X) en het is vandaaruit naar achter verplaatst.

U zegt: waarom kan die overheveling dan niet vanuit [2] opleveren: De monumenten moeten met de omgeving (X) zijn in harmonie? Het antwoord is dat de intimiteit-met-het-werkwoord van de groep in harmonie zo groot is dat het eigenlijk geen aparte groep is, zodat het voor die regel van verplaatsing niet in aanmerking komt. Die voorzetselgroep is in de zin zelfs semantisch onmisbaar naast het werkwoord. Je kunt ook zeggen: hij hoort tot het werkwoord.

Zin [4] Met de omgeving moeten de monumenten in harmonie zijn is een voorbeeld van vooropplaatsing met het oog op semantische nadruk. Meestal staat voorop het onderwerp zoals in [1], maar in dat geval hebben we met de default- vooropplaatsing te maken. Weinig aan de hand dus. Maar hier sluit wel direct logisch bij aan dat iets wat semantisch onmisbaar is niet vatbaar is voor nadruk, zodat de onmogelijkheid van [7] In harmonie moeten de monumenten zijn met de omgeving verklaard is. (En als het al niet fout is, gek is het zeker.)

Hoe is nou te begrijpen dat zowel [8] De monumenten zijn met de omgeving in harmonie (X) als [9] De monumenten zijn in harmonie (X) met de omgeving correct is? Het antwoord is volkomen duidelijk als je de oorspronkelijke plaats van het werkwoord met (X) aangeeft en zo een verplaatsing naar achter aanneemt voor [9].

Blijven over [5] Met de omgeving in harmonie moeten de monumenten zijn en [6] In harmonie met de omgeving moeten de monumenten zijn. Met [5] is niet veel aan de hand behalve een wat geforceerde topicalisatie van meer dan één groep. Maar in [6] is behalve dat nog een tweede verschuiving te zien. Het klinkt allebei nogal emotioneel en daar zal het dan wel aan liggen. Maar het staat buiten mijn punt in dit lesje.

Als ik nou mocht spreken tegen een eersteklas HBS zoals vroeger vaak, zou ik ditzelfde verhaal rustig durven vertellen. De taalkunde heeft immers niets anders te presenteren dan de theoretische afbeelding van datgene wat sprekers van hun moedertaal weten. Vertel je 't ze, dan zeggen: ja, dat is waar. Wat je op de HBS nog kon doen was een prijs uitloven voor ergens gevonden fouten van het hier te vuur en te zwaard bestreden type. Maar dat had vroeger niet zoveel zin, want toen droegen de journalisten nog geen sporen van ondeskundig onderwijs. Of van kwasi-geleerde eigenrichting?

Jan van Bakel, 23 december 2000.


janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.