Jan van Bakel.



Z'n verstand verlezen

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Mijn broer T. was als tiener een verwoed lezer. Hij was bij ons als zodanig zeker de eerste en hij is misschien wel de enige gebleven. Mijn ouderlijk huis was er allerminst één van boeken. Wat mijn vader gelezen had was zeker niet veel want ik herinner me niet hem ooit met lezen bezig gezien te hebben. Hij maakte op ons integendeel indruk door zelfs in de kerk nimmer van enig boek gebruik te maken. Wij dachten dat hij wel zeer ervaren moest zijn in bidden dat hij dat zonder kerkboek kon. Wel citeerde hij veelvuldig uit De Graaf van Monte Christo, des te geheimzinniger omdat wij dat boek nooit hadden gezien. Dat had hij kennelijk lang geleden, ergens in zijn jonge jaren gelezen. Wat bij ons thuis ter lezing was waren een tiental ingebonden jaargangen van de Katholieke Illustratie. Verder wel dagelijks de Maasbode met voor ons de verhalen van Tim Tyler en Spud. Tim Tieler en Spuut, zeiden wij. En bij Opoe lazen wij de Panorama met daarin Sjors voorzitter van de Rebellenclub, als ik me goed herinner. Maar dat grensde aan vrijdenkerij. Later, tegen het eind van de oorlog, kwamen er soms wel boeken als De Peelwerkers van Antoon Coolen. Er gingen zelfs citaten rond bij ons: Wie heeter nog wat tabak vur Moeders?. Dat was dus misschien wel de dageraad van een culturele verbreding van het blikveld. Maar T. las. Het best in onze herinnering is gebleven dat hij zelfs aan tafel zat te lezen en daarbij vaak luidschallend in de lach schoot bij zekere passages van De Witte van Sichem. Mijn moeder placht te zeggen: Die jongen verleest zijn hele verstand.

Zijn verstand verlezen. Ik denk dat dit een algemeen gangbare zegswijze was, de uitdrukking van een langverworven inzicht als toch min of meer troostende verklaring bij confrontatie met een kwalijk verschijnsel. Juist de algemene geldigheid van de constatering maakt enige verzoening mogelijk. Cornelis Verhoeven heeft over zulke functie van spreekwoorden geschreven al herinner ik me niet waar. Al decennia lang pijnig ik me bijwijlen met de vraag hoeveel barbarij er eigenlijk achter zo'n spreuk ligt. Kwalijker effect dan je gezonde verstand teniet doen kan iets moeilijk hebben. Is het geen afschuw van geestelijke verruiming, een veilige vlucht binnen onwetendheid, vrees voor gevaarlijke gedachten en denkbeelden? Dat loopt uit op een rigoureuze diskwalificatie van je ouderlijk millieu.

Maar wat lees ik dezer dagen in Juan Luis Vives, Over de levenswandel van de geleerde, ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door István Bejczy? (KUN Nijmegen, 2000). Geleerden die onophoudelijk van alles lezen, van alles aanhoren en van alles beschrijven en verzamelen beroven zich zo ongeveer van hun kritisch verstand, het grootste goed in dit leven (blz. 42). En de auteur vervolgt, enigszins halfslachtig naar mijn smaak, met een aansporing om de studie af te wisselen met sport en ontspanning. Vives lijkt zelf een beetje verrast door zijn opmerking en mij althans verrast het zeer zoiets te lezen bij een zestiende-eeuws christelijk humanist. Hij merkt verder wel op Wat er aan slechtheid in boeken voorkomt houdt (...) nooit op te schaden, waarmee de geleerde wordt aangespoord terughoudend te zijn bij wat hij in het licht geeft, maar het blijft toch vreemd dat kwaad te bestrijden met bedreiging van verlies van verstand bij de lezer. Wat er ook van zij, de spreuk heeft dus wel degelijk geschiedenis en achtergrond (ook al vind je er in het WNT geen woord over). En het inzicht - als je het zo mag noemen - heeft het lang uitgehouden. En ver gebracht. Tot in Nuenen moet u denken. Maar T. heeft er zich nooit wat van aangetrokken.

Jan van Bakel, 27 december 2000.


janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.