Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Gewone mensen horen, op zijn gunstigst, de wetenschap op een afstand gebeuren.
Ze hebben de tijd en de gelegenheid niet om alles van nabij te beschouwen, laat staan eraan
deel te nemen. Alleen als er een belangrijke gebeurtenis plaatsgrijpt, bij voorbeeld
door het sterven van een mens die er wél deel van uitmaakte en er gestalte
aan gaf, hoort hij er plotseling wat van en constateert met beschaming hoe er zoveel
kon plaatsgrijpen, zonder dat hij het zich zelfs maar vaag vanuit de verte realiseerde.
En tegelijkertijd stelt hij vast dat hij, als hij aan het werk van
zo'n mens aandacht zou hebben besteed met de vasthoudende geleidelijkheid en langdurigheid
waarmee het zich in decennia voltrok, over onvoldoende begrip beschikt zou hebben om het
allemaal te begrijpen zoals het was en begrepen moest worden. Een gewoon mens is
aangewezen op een overzichtsartikel bij zo'n man zijn dood. Het is de verdienste van Ger
Groot dat hij zulke gedachten in mij losmaakt door zijn beschouwing bij de dood
van Jacques Derrida, die hij levert onder de fascinerende titel:
Verliefd op de onbetrouwbare taal (NRC Boeken, 15-10-'04).
Vooral een taalkundige zal het opstel geboeid lezen. De taal komt in het werk
van Derrida op velerlei wijze en cruciaal aan de orde. Zo is daar de gedachte dat
de geschreven taal er niet aan ontkomt een vorm van citeren te zijn, waardoor het
geschrevene ook buiten de schrijver om blijft doorwerken. Wie een gedachte aan anderen
wil aanbieden zou liever moeten 'spreken' in plaats van 'schrijven', omdat daarbij
"Het ene bewustzijn" direct toegang heeft "tot het andere, zonder ruis en zonder
misverstanden die niet direct corrigeerbaar zijn". Bij het schrijven zouden die nadelen
zich volgens Derrida typisch wel voordoen.
Maar ik moet zeggen - en dat is de eigenlijke
reden van mijn reflectie in deze regels - dat dat idee mij ten enenmale vreemd is.
Zeker wanneer elders ook uitdrukkelijk gezegd wordt dat de betekenis van een tekst een
objectieve grootheid is, vergelijkbaar zelfs met de werkelijkheid van de wereld, die "voor ons
altijd reeds betekenis heeft, en dus in die zin als een tekst kan worden beschouwd",
rijst de behoefte daar vraagtekens bij te plaatsen.
Derrida schijnt de taal te vrezen omdat zij de dingen hard maakt en, wanneer zij
geschreven is, geen nuanceringen meer toelaat. Zij brengt, vooral in geschreven vorm als
ik het goed begrijp, harde en onveranderlijke betekenissen voort. Haar onbetrouwbaarheid - zie de
titel van Ger Groot - ligt dus in haar te grote zekerheid, eerder dan in onbestemdheid of
moeilijke duidbaarheid, wat een meer gangbare gedachte zou zijn.
Daarom kiest Derrida voor het gesprek, het gesproken woord, en wekt zo
de indruk de voorkeur te geven aan het vluchtige en aan nuanceerbaarheid.
Met de bijgedachte dat de communicatie vooral rechtstreeks tussen het ene en het andere
bewustzijn plaatsgrijpt.
Zoals ik zei zijn die gedachten mij zeer vreemd.
In de eerste plaats lijkt het mij evident dat betekenis niet kan worden
voorgesteld als een objectieve grootheid, die bij voorbeeld
voorwerp van onderzoek zou kunnen zijn, juist zoals de harde en tastbare werkelijkheid van de wereld
dat is.
Betekenis is uitsluitend te begrijpen als het resultaat van menselijke interpretatie, toegepast
op die objectieve verschijnselen in de wereld. Of dat gebeurt door de fysica of door de filosofie
maakt geen verschil voor het principe, evenmin als het feit dat die beide zullen vastlopen door de eindeloos
subtiele verschillen binnen die werkelijkheid (woorden van Ger Groot). Daardoor zal die
betekenis noodzakelijkerwijs tekortschieten in helderheid en juistheid.
Omdat het steeds om interpretaties moet gaan, is het weinig begrijpelijk, dat de filosoof
van de deconstructie van mening kan zijn, dat aan een filosofische tekst,
die zelf op een interpretatie berust en anderzijds door de lezer ook weer interpretatief
moet worden begrepen, iets als een objectieve betekenis vastzit, iets lapidairs en onveranderlijks.
En het één en het ander moet gelden voor de laatste tekst in een levend gesprek tussen mensen,
zo goed als voor het geschrevene.
Maar als zoiets als gesuggereerd gezegd zal moeten worden over het functioneren van iedere
tekst en iedere taal, is het dan wel terecht om te spreken over de "onbetrouwbare" taal
en te wijzen op de vanouds bekende schriftfobie? En wat is de relevantie van die tegenstelling tussen
spreken en schrijven, wanneer die beide noodzakelijk de genoemde kenmerken van 'taal' zullen dragen?
We kunnen toch niet heen om de interpretatie, zowel van de werkelijkheid in de taal als van de taal
op haar beurt in het bewustzijn van de lezer of hoorder?
En wanneer het inherente kenmerken van taal betreft, kan het
toch geen kwalijke eigenschap meer zijn. Natuurlijk is de taal onbetrouwbaar, maar toch niet
omdat zij taal is? Onbetrouwbaarheid erft zij van onze kennis, dat wil zeggen van het onvolkomen
beeld dat wij hebben van alles wat is.
Feitelijk zou er een taalfilosofie ontwikkeld moeten worden, althans de discussie gevoerd
over taal, alvorens beslist kan worden over al die vragen, twijfels en bedenkingen.
En daarvoor is meer nodig dan een weekend met Boeken. Je zou op tijd tot inzicht moeten komen -
gekomen moeten zijn - om die Derrida door al die boeken te volgen - gevolgd te hebben -.
Jan van Bakel, 18 oktober 2004
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven