De klomperij - Een nalezing
Denemarken


Terug naar hoofdmenu

De Klomperij in Denemarken

Datgene wat Ella Jensen heeft geschreven over de klompenmakerij in Denemarken is van het hoogste gewicht voor wie zich een idee wil vormen over de geschiedenis van dat schoeisel en van het ambacht dat voor de produktie zorgt. De reden is dat de aard van zowel de klomp die men er maakt als de inrichting van de klompenmakerij als industrie aldaar duidelijk laat zien welke plaats de nijverheid inneemt binnen de patronen die zich in West-Europa globaal aftekenen. Denemarken blijkt een randgebied en het biedt als zodanig de mogelijkheid om andere verschijnselen uit andere streken in het licht daarvan te interpreteren. Randgebieden laten de oudste structuren zien. Zoals de sterrenkunde een indruk opbouwt van de geschiedenis van het universum door te kijken naar ver verwijderde objecten, die door hun afstand in de tijd in een zoveel oudere staat worden gezien dan iets wat zij van dichtbij waarneemt, zo traceert de wetenschap der ethnografische cultuurhistorie een historische ontwikkeling door analyse van geografische verschijnselen en de interpretatie van hun geografische volgorde tot een historisch proces.

Deze paragraaf over Denemarken houdt zich dus bezig met de publikatie van Ella Jansen, daterend van 1938, getiteld Træsko og Træskomageri ("Klompen en Klompenmakerij", in: Udvalg for Folkemaal's Publikationer, serie C Nr. 6, København 1938, blz. 180 - 199).

 

Diverse bijlen Wanneer we signaleren dat de diverse bijlen die op de eerste afbeelding voorkomen weinig verrassed van vorm zijn, moeten we niet over het hoofd zien dat zoiets, juist door de tegenstelling met andere waarnemingen toch opmerkelijk is. Het laat immers vaststellen dat de vertoonde vormen een lange geschiedenis en een zeer brede verbreiding moeten hebben. Misschien geldt zoiets voor 1. het kloofmes (Kløvejærn) niet in sterke mate, omdat het niets meer is dan een blad gesmeed ijzer met een handgreep. Maar 2. de klompenmakersbijl (Lille økse) is in hoge mate specifiek, wat ondersteund wordt door het feit dat hij in praktisch dezelfde vorm - ook in de hoek waarmee de steel in het hakblad schuift - voorkomt in Corrèze (tussen Cantal en Dordogne in het zuiden van Frankrijk) en in Dabo (Vogezen).

De bijl 3. (økse) wordt naast de kleine bijl gebruikt bij het uitwendig bekappen van de klomp. Hij is minder karakteristiek dan 2.

Het meest opvallende instrument in deze reeks is 4. de (ronde) dissel (Rundtingsel). Merkwaardig is dat hij wordt beschouwd als functioneel niet bij het uithollen maar bij het daaraan voorafgaande behouwen (Ophugning), niet anders dan de andere instrumenten van dit blad, afgezien van het kloofmes. Toch is het duidelijk dat er een uitholling mee wordt aangebracht. Kennelijk wordt de klomp ermee bewerkt nog voordat hij in de heulbank gezet is. Als het vreemd lijkt dat niet principiëler onderscheid wordt gemaakt tussen behouwen en uithollen, moet men bedenken dat de oorzaak daarvan ook kan zijn de minder centrale plaats van het Huleblok - waarover beneden - in de perceptie van de klompenmaker van zijn vak. De ronde dissel 4 is verder bijna identiek aan de häkker uit Winterswijk en Laren (Atlas, pag 80, Bok Laren ook genoemd in de inleiding van de Nalezing). Die wordt aldaar gebruikt samen met de typische Larense bok (zie hiernaast). Het lijkt ondenkbaar dat er geen historische samenhang zou bestaan tussen beide instrumenten. In de Atlas veronderstelde ik dat het een voorloper van de dopbeitel zou zijn (gebruikt bij eerste uithakking van de klomp aan de heulbank). Die gedachte wordt door deze Deense documentatie gesteund. Zoals overal waar de documentatie niet al te sumier is treffen we ook in Denemarken de dissel (fladtingsel) aan. Zoals ik in de Atlas (127) al heb opgemerkt wordt het instrument ook door andere houtbewerkers gebruikt zodat we er voor de geschiedenis van de klomperij niet al teveel theorie op kunnen bouwen.

 
Heulbank Op deze afbeelding zien we de Deens heulbank. Uit voorafgaande paragrafen is gebleken dat de aanwezigheid van deze werkbank, in Denemarken Huleblok of Hulestol genoemd, een gewichtig feit is zover van de haarden van de klomperij in Noord-Frankrijk vandaan. Als we zien dat naar het oosten van Westfalen toe de bank gaat ontbreken, dan is haar aanwezigheid zo ver in het noorden des te opvallender. Dat maakt dat Denemakern wel degelijk tot de regio van de klomperij behoort, ook al zijn er daarnaast tekenen te zien van een niet al te sterke positie daarbinnen. We zouden daarvoor kunnen wijzen op de geringe gevarieerdheid van de voor de uitholling gebruikte instrumenten, maar als we dat instrumentarium vergelijken met wat we aantroffen in Gascogne, dan vormt het eerder een argument van sterkte. Er zijn Naver "avegaars", een Skraber die sterk aan de varshaak doet denken en in elk geval hoort tot datgene wat typisch voor de holle klomp werd uitgevonden. Heel karakteristiek is ook het Taajærn "teenijzer", omdat het zo sterke overeenkomt heeft met de Brabantse hakhaak en ook met de kulero uit Gascogne. Echt een oud klompersmes dus. Ella Jensen spreekt over beide messen als Rensej&230;rnene d.w.z. poets-, schoonmaakijzers. Soms, voegt ze eraan toe, heeft de klompenmaker een klein houten bord voor de borst met daarin een opening waar de knop van de kruk van de boor in kon steunen bij het werk. Dit herinnert enigszins aan werk op een werkbank als het schrappaardje, waarbij iets geklemd wordt tussen de borst en een steunpunt op het meubel. Het is denkbaar dat de vorm van de avegaar, te weten de uitstaande draaiknop op de kruk, stamt uit de tijd dat men de klomp nog boorde op het Tæljehest. Dus van vóór de introduktie van de heulbank. Zie beneden.
 
Snijbank en snijmes Hoezeer de klomperij zich werkelijk als een nieuwe nijverheid met eigen kenmerken in Denemarken mag hebben gevestigd, duidelijk is niet minder dat ze archaïsche trekken heeft behouden. Kenmerkend daarvoor is de rol van het Tæljehest "snijpaard", een soort van Snitteskammel zegt Jensen (blz. 187). De linkerkant op de afbeelding laat de zitbank van de werkman zien. Hij klemt de klomp vast met druk van zijn voet tegen het opstaande balkje dat in het midden scharniert. Aan de rechterkant is een onderdeel zichtbaar dat ik slechts kan begrijpen als een plaats voor een voorbeeld waarnaar wordt gewerkt. De tekst van Jensen spreekt er niet over. Bij het werk worden de afgebeelde trekmessen gebruikt, die overal in het onderzochte gebied in Europa wel opduiken. Ella Jensen voegt toe: Under Arbejdet beskyttede Træskomanden sig undertiden med en Træplade for Brystet "Tijdens de arbeid beschermde de klompenmaker zich soms met een houten bord voor de borst". Daar ligt dus een archaïsch raakpuntje voor het werk aan de heulbaank.
 
Modellen van klompen Deze afbeelding met modellen van in Denemarken vervaardigde klompen is, in het kader van de informatie over de Europese klomperij die wij verzameld hebben, van het hoogste gewicht. Zij laat een aantal volstrekt archaïsche modellen van klompen zien, die men eerder verwacht in de 16e dan in de 20e eeuw. De klompen dragen allemaal de houten uitsteeksels onder de voorvoet die zo kenmerkend waren voor de platte platijnen waarmee men zich boven het vocht en het vuil van de slecht bestrate middeleeuwse weg moest verheffen. Verder is de vormgeving iel en frêle en daardoor is er geen enkele toenadering in de vormgeving te bespeuren in de richting van rondere en massievere vormen, zoals ze natuurlijkerwijze, zou men kunnen zeggen, bij machinale vervaardiging zich ontwikkelden. Nederlandse klompenmakers, zo herinner ik mij, hebben meer dan eens gewezen op het feit dat de zware kopiëermachines het niet toelieten om er luchtige en sierlijke modellen mee na te bootsen. Zulke een statige spitse neuzen als we hier zien worden nergens elders nog aangetroffen.

Stellen we tenslotte vast : geen paalmes in Denemarken maar wel een heulbank. Zo zijn we rond, want een van de eerste punten in de inleiding bij deze Nalezing was de constatering dat de eerste behoefte na, eventueel: de conditie voor, de uitvinding van de klomp was de heulbank : een werkbank waar men met zware instrumenten veel kracht kan uitoefenen op een blok hout dat moet worden uitgehold.

Jan van Bakel, april 2001