Belangrijke informatie over de klomperij in Duitsland komt uit een opstel
in het Holz-Zentralblatt, Zeitschrift für die gesamten Interessen der Holz- und Forstwirtschaft,
getiteld Klompen und Holzpantoffeln (jrg 80, nr. 66, 5 juni 1954, Stuttgart).
Het geeft details uit het ambacht en een overzicht over zijn verbreiding in Duitsland.
Een fotokopie van het artikel is te zien door
Een fotokopie van het artikel is te zien door hier te klikken.
We lezen over de verspreiding van de klomperij over het land. Ze strekt zich uit over het Rijnland
vanaf Karlsruhe, over Westfalen en Münsterland tot in Friesland toe.
Maar ook in Brandenburg, Silezië en het Beierse Woud komt de industrie voor.
In het oosten van Duitsland evenwel is van klompen in onze zin eigenlijk nauwelijks meer sprake.
Een goede karakterisering van wat daar te vinden is aan Holzpantoffelmacherei vindt men
bij Felix Klaus, Ein sterbendes Handwerk (Mitteilungen
des Landesvereins
Sächs.-Hmtsch. 17, blz 12 - 18, 1928?), een opstel dat ik in zijn geheel heb overgenomen.
Dit opstel, dat kennelijk zonder enige pretentie is geschreven, geeft een fraai beeld
van de patijnen-industrie - zo noem ik het nou maar - in Seitendorf, een stadje
in de meest zuidoostelijke hoek van Duitsland. We zien daar bij voorbeeld
een ambachtsman die een Schnittbank als werktuig bezit, waarvoor hij werk van de Holzpantoffel-maker
aanneemt. Halfproducten haalt hij bij hem op, hij bewerkt ze en levert ze weer terug.
Het opstel is ook mooi met foto's versierd.
Ik heb persoonlijk pogingen in het werk gesteld om uit die oostelijk
gebieden aanvullende informatie over
klompennijverheid te krijgen. Otto Kieser in Halle-Saale, met wie ik veelvuldig
over dialectologische zaken heb gecorrespondeerd, heeft mij uitvoerig
ingelicht. De fotokopie met afbeeldingen van schoeisel die hij mij toestuurde
laat even duidelijk als de tekst van Felix Klaus vaststellen dat
we in die omgeving ons geheel buiten het gebied bevinden waar de klompenindustrie in onze zin
zich heeft verbreid.
Wat wij klompen noemen heet daar Holländer, ook als ze in Duitsland gemaakt zijn,
en het woord Holzschuhe duidt er geen klompen aan.
(Bekijk de kopie door hier te klikken: grootte 285K bytes).
Het valt op hoeveel mooier de echte Hollandse klomp is dan zijn Duitse nabootsing.
Wat op de kopie is bijgeschreven is van de hand van Otto Kieser.
Met het oog op deze indrukken en vanwege het negatief resultaat van naspeuringen met
betrekking tot gebieden
als Silezië en Beieren, valt te vermoeden dat er minder te vinden is dan de opsomming
in het geciteerde artikel in het Holz-Zentralblatt doet verwachten.
Met de beschikbare informatie uit de Duitse regio's waar de werkzaamheid gefloreerd heeft,
te weten de Pfalz, het Rijnland en Westfalen,
lijkt er grond voor de gedachte dat wij voldoende op de hoogte zijn om voor Duitsland te kunnen spreken.
Wij willen na hetgeen er in de Atlas al werd geciteerd niet uitvoeriger ingaan op
details uit de Duitse klomperij. Wij willen alleen een aantal foto's laten zien en toelichten die
ons ooit door het Kreis-Heimatmuseum in Heinsberg werden toegestuurd.
De hier getoonde foto van de klompenmaker uit Niederrhein in het Holz-Zentralblatt laat een aantal
interessante details zien, hoewel ook heel wat dingen ontbreken die men had gewenst.
Rechts achter aan de muur hangt het paalmes. Zo mogen we het wel noemen, het paalmes,
de meest gewone Nederlandse naam voor een prominent instrument in de klomperij.
Het is wel vreemd dat het artikeltje bij de foto dat mes helemaal niet noemt.
Daarvoor staan twee klompen vast in de heulbank, uitgehold reeds en met een werktuig in de linkerklomp.
Aan zulke details is te zien dat de situatie niet gecomponeerd is voor de foto.
Het is duidelijk te zien hoe de klompen, van links af aan voor degene die aan de bank werkt,
met blokken en een spie ter rechterzijde zijn vastgezet. De boorbank staat zodanig tegenover het raam opgesteld
dat er grote overeenkomst is met de heulkooi-situatie in het oosten van Brabant.
(Zie de afbeelding, een tekening van Antoon van Bakel, ook te vinden in Vaktaal blz. 48).
Tegen twee verticale latten tegen de achtermuur
zijn dwars een drietal messen opgehangen. Het zijn lange snijmessen, gebruikt voor het inwendige
van de holle klomp. Links daarvan hangt de afkortzaag met twee knavels - de bovenste is duidelijk te zien -
spiegelend in het licht. De onderste knavel gaat schuil achter de boorbank.
De zaag wordt gebruikt voor het zagen van bollen of schijven van een
boomstam. De handboor met zwengel die er rechts van te zien is zal gebruikt zijn voor het aanbrengen van de
koppelgaatjes, waardoorheen twee klompen tot een paar worden verenigd.
Ik vermoed dat de bank waaraan de klompenmaker gezeten is, het blok dus dat haaks op de boorbank
de kooi ter linkerzijde afsluit, de snijbank is waarop het paalmes wordt gebruikt.
Het werk dat de klompenmaker uitvoert is het enige geposeerde van de foto.
De enige bewerking waarom het hier kan gaan is het bijsnijden van de binnenranden van de klomp
na de uitholling. Maar daarvoor moeten zich de klompen aan de buitenzijde in een verdere staat van
afwerking bevinden dan hier het geval is. Zowel de klomp in de hand als de andere van het paar op de
bank mist zelfs nog de inkeping aan de onderkant tussen hak en voorvoet.
Rechts vooraan op de foto bevindt zich, aan de derde zijde van de kooi, de pasbank of paarbank. Er staan nu
twee klompen op, maar tijdens het werk met het paalmes is het de plaats voor het model, te weten de andere
van het paar dat in bewerking is.
Dat de verlichting verzorgd wordt door een olielamp is onbedoelde garantie voor de authenticiteit
van de afbeelding en de afgebeelde situatie.
Terug
De Klomperij in het Rijnland
Het zou interessant zijn te weten uit welke plaats precies, maar liever nog uit welke tijd,
de klompenmakersinventaris stamt die figureert in het Heimat-Museum van Heinsberg.
Dan zou het nog beter mogelijk zijn de relatie tot de klomperij elders juist te beoordelen.
Maar zonder dat kunnen we wel zeggen dat er duidelijke verbanden liggen met de klomperij in
het nabije Nederland. We vinden een mooie heulbank, genaamd Kepp -
waarover reeds in de Atlas 155 en 169 - en een afzonderlijke
bank met het paalmes, genaamd Schniestock met Stockmetz. Beide zaken dus als in de
klassieke klomperij. De messen zijn minder bijzonder, maar hoogst interessant is het
dat in Heinsberg in overeenstemming met het aangrenzende Nederlandse gebied een snijpaardje
met schrapmes gebruikt wordt, genaamd Schrappäsel met Schrappmetz.
We hebben dit meubel boven gekenmerkt als één van de Fremdkörper in de
klomperij. Beoordeeld in relatie tot het kerngebied van de klomperij: het noorden van Frankrijk,
wijst dit erop dat we in een randgebied zijn.
|
|
De Schniestock valt op doordat het paalmes op zo professionele wijze is aangebracht.
Ook het snijblok zelf maakt allerminst de indruk uit een rurale werkplaats te stammen.
De vorm van het mes sluit niet bij Franse modellen aan maar bij de gewone, door plaatselijke
smeden geproduceerde messen als in Nederland gebruikelijk zijn. Achter het mes staat op het
blok een niet uitgeholde platte klomp.
|
Dit lange Seitenmesser, genaamd Siemetz, gebruikt om de holle klomp langs de
binnenranden af te werken, heeft enige overeenkomst met Brabantse bodemmessen, maar de
functie verschilt. Kenmerkend is het lichte dwarshandvat.
|
|
Ook de avegaars, hier genaamd Löffelbohrer, naar functie onderscheiden
in Vürlöper (voorboor) en Utträksboar (opruimboor),
sluiten aan bij wat we kennen uit Noord-Brabant. Precies dezelfde vormen vinden we
ook al bij de 18e eeuwse Franse klompenmaker en trouwens overal elders, tot
zelfs in Denemarken toe.
|
|
De guts, genaamd Jötsch, heeft dezelfde functie als de dopbeitel in Nederland:
men hakt er het begin van de uitholling mee. De drie overige messen zijn alle regionaal zeer beperkt
verbreide oplossingen voor het probleem van de fijne afwerking van de holle klomp aan de binnenkant.
De namen zijn, in volgorde van links af: Kloaphoak (Klopfhaken), Baalhoak (Ballenhaken)
en Fäschhoak (Fersenhaken). De laatste werd uitdrukkelijk in de Atlas besproken.
|
|
Op deze overzichtsfoto van de uitstalling in het museum zien we alles nog eens bij elkaar.
Het is duidelijk dat er niet naar gestreefd is een idee te geven van een werkplaats.
Vergelijking met wat de Franse foto's uit het bos laten zien bevinden deze zaken zich
treurig ver weg van het levende bedrijf van de landelijke ambachtsman.
|
De hier getoonde foto's zijn dezelfde die genoemd werden in de Bibliografische aantekeningen in de Atlas
onder Heinsberg (blz. 180). Wat we in Heinsberg missen is de dissel. Ook hieromtrent heeft de
Atlas heel wat argumentatie geleverd die hier niet herhaald kan worden.
|
Terug
De Klomperij in Münsterland
In het Münsterland zijn we zowat aan de oostelijke grenzen gekomen van het Westeuropese
klompengebied. Wilhelm Bomann (Bäuerliches Hauswesen und Tagewerk im alten Niedersachsen, Weimar
1927) spreekt wel over de vervaardiging van Holzpantinen, maar zegt over klompen niet meer dan dat
ze ongeveer op dezelfde wijze worden gemaakt. Wat hij beschrijft moeten we waarschijnlijk situeren
op de Lünenburger Heide.
Verder is er natuurlijk de publicatie van B. Büld, Holzschuhe und Holzschuhmacherhandwerk im
westlichen Münsterland, Münster 1952, waaraan in de Atlas al ruimschoots
aandacht is geschonken. Hij behandelt veel wat in het kader van deze beschouwingen niet aan de orde
is: geschiedenis van het handwerk zoals dat in historische documenten is na te gaan. Interessant is
niettemin de vaststelling dat de boor- en kopieermachines van de klompenmakerij tegen het einde
van de 19e eeuw uit Frankrijk werden ingevoerd und statt des liebevoll handwerklich geschnitzten
Holzschuhes werden nun genormte Waren produziert (blz. 35). Eveneens de signalering dat door
invoer uit België twee derde van de klompenmakers tussen 1913 en 1928 brodeloos werd.
Dat bevestigt duidelijk de herkomst van het ambacht waar we over spreken.
Bijzonder interessant is wat Büld zegt over het paalmes: het wordt in hoofdbedrijven gebruikt,
maar in nevenbedrijven (waar het vak dus bijzaak is) gebruikt men een dubbelhandig trekmes. Men zie
hiervoor de afbeelding van het Schrappmetz uit Heinsberg hierboven, waar de foto zulk een mes toont bij de kleine
Schrappäsel. Büld vond die zaken gedocumenteerd voor Wiedenbrück, Beckum en
Niedersachsen (blz. 41). De afbeelding is een tekening van Antoon van Bakel naar Büld uit Vaktaal.
Ze behoren tot wat boven Fremdkörper in de klomperij werd genoemd.
Uiteraad gaat het hier thans om de functie van het oudere trekmes tegenover het paalmes.
Maar in het geding is ook de praam dwz de heulbank. Dat woord praam is ook in Nederland,
vooral Twente, een benaming voor de heulbank. Ik heb in de Atlas al de veronderstelling
uitgesproken dat zowel praam als kniep woorden zijn die aan "vastklemmen" doen denken en daarbij de associatie
dragen van een instrument met bewegende delen. Oorspronkelijk zullen ze denkelijk gegolden hebben
voor banken als hier afgebeeld. Ik laat niet na Büld ruimer te citeren:
Bei der Praam handelt es sich wahrscheinlich um ein aus den westlichen Nachbarländern eigeführtes
Handwerkgerät. Sie hat die ältere und für gewerbemässiges Betreiben der
Holzschuhmacherei weniger gut geeignete Schnitzbank aus dem westlichen Münsterland weitgehend verdrängt.
Die Verbreitungsdichte der Praam nimmt in Westfalen vom Westen naar Osten hin ab.
Büld voegt eraan toe dat men in Kreis Wiedenbrück bij de uitholling van de klomp de Schnitzbank
gebruikt (blz. 48). Dit zijn heel belangrijke mededelingen omtrent de verbreiding van de klomperij over
West-Europa. Het maakt ook duidelijk hoe er een meer westelijke uitbreiding is geweest die via Friesland
en Groningen in de richting Denemarken heeft gewerkt. Daar immers bestaat een boorbank, zoals we elders zullen zien.
Ik voeg hier nog het volgende citaat toe, in de gedachte dat er geen betere plaats is om de interessante
resultaten van het onderzoek van Büld in herinnering te roepen:
Seit Joh. Dües 1820 und nach ihm viele niederländische Holzschuhmacher im Westmünsterland
sesshaft wurden, kommen die im Innermünsterland unbekannt gebliebene Holzschuharten vor, die,
in den östlichen Niederlanden weit verbreitet, die Formfreudigkeit holländischer
Klompenmaker verraten. Das Wort nöse weist als Bezeichnung für die hochgearbeitete Spitze eines
Holzschuhes ganz nach Holland (blz. 67).
Ik laat het citaat voor zichzelf spreken.
Terug
De Klomperij in de Pfalz
Binnen het kader van deze nalezing over de klomperij moet ik met iets meer relief dan gebeurde
in de Atlas spreken over de klomperij in de Pfalz. Het betroffen gebied is
het zuidelijke deel van Rheinland-Pfalz in de omgeving van Kaiserslautern. Onze informatie
daarover is beperkt; ze was al ter beschikking toen de Atlas geschreven werd.
Hoewel we niet de beschikking hebben over uitgebreide beschrijvingen en we feitelijk
slechts aangewezen zijn op een kort artikeltje van P. Loth uit Zweibrücken
onder de titel Holzschuhmacher in der Pfalz (Der Pfälzer in Berlin, 1933, 114-115)
wil ik daar toch enkele dingen uit aanhalen.
Dat we ons hier in het oostelijke randgebied van de klomperij-verbreiding bevinden blijkt uit het
feit dat bij de opsomming van gereedschappen en bewerkingen vooreerst naast de bijl niet de
dissel wordt genoemnd en dat ook iedere vermelding van een paalmes ontbreekt. Wel is er sprake
van een Bohrbank, waarin de Holzstücke worden eingekeilt.
Raadselachtig is deze mededeling echter in de volgende samenhang:
Die Holzstücke werden nunmehr auf der Bohrbank eingekeilt, mit groszen Schneidmessern
Sensenartigen Aussehens weiter zugeschnitten und schlieszlich mit verschiedenen Sorten Bohrern bearbeitet.
Aan de boorbank iets dat aan een zeis doet denken?
Moeten we daarachter een paalmes zoeken dat op die bank is gemonteerd?
Vermeldenswaard is verder dat gesproken wordt over een Stoszeisen dat aan de boorbank gebruikt wordt en dat
zal overeenkomen met eenzelfde instrument dat we uit Dabo kennen.
De schrijver signaleert dat de klomp van Franse herkomst is.
Jan van Bakel, april 2001