Jan van Bakel.



Dagboek Zuid-Afrika

Vorige: 19 juli 1981
Terug naar hoofdmenu.


Badplaats 20 juli 1981

Nu is het avond. Bijna elf uur. Een dag om nooit te vergeten. In menig opzicht. Eens kijken of het verhaal te vertellen is. Vanmorgen ongeveer half tien zijn we uit Escombe vertrokken. De grote richting was het Kruger National Park. Dat is een beduidende afstand. Volgens de afstandstabel ruim 700 km. We hadden ons voorgenomen dat in twee dagen te doen, dan werd het niet zulk een gejakker. We zouden dan 's avonds in het donker niet meer hoeven te rijden, we zouden rustig de tijd hebben om te eten enzovoort. Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen. Als je in Escombe vertrekt voor een binnenlandse trip krijg je moeilijk het idee dat je hebt als je in Nijmegen vertrekt voor een bestemming enkele honderden kilometers zuid van Parijs. Ook niet als je dat jezelf inprent. Gewoon instappen dus. We namen de route noordwaarts langs de kust. De eerste indrukken zijn niet schokkend. Alleen gaat het op de kaart niet vlug. Kom je een eind ten noorden van Durban, dan zit je midden in de suikerrietcultuur. Geleidelijk wordt het duidelijk dat de zwarte arbeiders daartussen wonen. Op verschillende plaatsen worden zelfs onooglijke huisjes voor ze gebouwd, midden tussen het riet. Dat drukt de arbeidskosten denk je dan. Meer naar het noorden toe neemt de zwarte cultuur steeds duidelijker de overhand, zeker als je de Ubombo-bergen nadert, waar we langs de kant van de weg brood gegeten hebben. We hadden besloten niet door Swaziland te rijden, omdat de wegen daar blijkens onze kaart niet geteerd zijn. Dus kozen we de richting Pongola. Daar hebben we getankt. Je zit daar al midden in Zululand. De foto's laten er hopelijk wat van zien. Langs de wegen bieden de zwarten koopwaar aan: ananasvruchten, gevlochten matten, gesneden vogeltjes. De reis naar Piet Retief voert door een bij uitstek door zwarten gekenmerkt gebied. Overal hutten in het land, hier en daar vee. Een droog, schraal, bruingeel land, waar de mais geoogst was. Piet Retief is iets wat nog het meest op een veenkolonie lijkt. Bebouwing zonder enige structuur. Het Zuidafrikaans doet altijd in eerste instantie aan indringing en uitbuiting denken. De blanken bewonen alles met een vanzelfsprekendheid die alleen al een schuld vertegenwoordigt. Als ze wat bescheidener waren dan zou je nog enig begrip voor ze kunnen hebben.

Jos liep in Piet Retief een hotel binnen en vroeg of het een "internationaal" hotel was. Nee, dat was het niet. Dat betekende dus dat Krish er niet kon overnachten. Waar dat dan wel kon? Nou, in Mbabane, de hoofdstad van Swaziland. Dat was natuurlijk niet zo ver, dus wij die richting uit. We besloten, alweer met het oog op de zandwegen, via Amsterdam te gaan. We rekenden de afstand naar Mbabane op de kaart ongeveer 120 km. Amsterdam heet dat gat. Het is belachelijk. Alverna is een stad daarmee vergeleken. Maar afijn, verder, het is nog vroeg. Hoe laat zouden we er zijn? De zon ging onder rond half zes. Al gauw genoeg moesten de lampen van de auto aan. We komen bij de grenspost Nerston. Grens is dicht, al vanaf 4 uur. Waarheen dan? De volgende grensovergang natuurlijk, ongeveer 100 kilo verder. Wij schrokken, maar konden natuurlijk niet anders. Terug naar de weg van Amsterdam naar Lothair, dan de zandweg die prachtig geasfalteerd blijkt. Richting Warburton, maar voor je daar bent rechtsaf langs Lochiel (dat we toen nog niet kenden) naar de grensovergang bij Oshoek. Jos moest eerst soebatten over zijn pistool dat hij moest aangeven. De Zuidafrikaanse douane wilde het niet innemen. Dan naar de politie van Swaziland. Die beloofden het in te nemen. Goed. Terug naar de Zuidafrikaanse politie. Jos had zijn cholera-inentingsbewijs niet bij zich. De SA politie zei: dat moet je ginds ook maar gaan vragen. Jos weer weg. En terug: ze lieten hem niet door. Dus niet erin. Wat dan? De benzine raakte op. Het was al donker. Toen kwam iemand van de politie om te zeggen: Lochiel, 25 km terug, dat is thuisland, daar kunnen jullie allemaal slapen. Wij blij. Gelukkig niet te ver en toch allemaal slapen.

Rijden dus. Daar begint het rode waarschuwingslampje in de auto te branden. Jos probeert de remmen. Die blijven het gewoon doen. Dus maar verder rijden, alsof er niks aan de hand is. Aardedonker buiten. Doodstil op de weg. Hartje van zwart Afrika. Benzine bijna op. Waar slapen we? Lochiel! Links van de weg af. Het eerste wat we zien is een rokend huis. Als Jos naar binnen is gelopen in wat ons hotel moet worden en daar eindelijk mensen vindt, komen ze naar buiten stormen op de brand af die Jos gemeld heeft. Auto ervoor, koplampen erop. De hele hut rookt uit ramen en dak. Al gauw horen we van de zwarten dat het niks is, het is maar een "stove". Goed, praten dan over onderdak. Geen sprake van. Het is wel thuisland, maar no European. Nee, dat kan niet. De politie komt 's nachts inspecteren. Nee, het kan niet. Benzine dan? Er is nl. ook een pompstation. Nee, gesloten. Het kan absoluut niet. Wat dan? Lange uitleg. Zus en zo, een zandweg, 36 kilo. Naar Badplaas.

En dan dus die rit over die nachtelijke zandweg. Met een land vol onherbergzaamheid en onzekerheid. Met de aardedonkere hemel van Afrika boven je hoofd met miljoenen sterren. Want het is inderdaad aardedonker. En maar één prettige gedachte: gelukkig dat we in Lochiel niet konden slapen. Ook al brandt eindelijk dat lampje weer, we bereiken toch een T-kruising en gaan daar rechts. We komen na een paar honderd meter bij een soort kamp. Aanbellen. Er komt een dame buiten. Hebt u onderdak? Jawel. Voor hoeveel? Een echtpaar, een solitair en een Indian. Als je dat mens ziet bleek worden! Een Indian! Lang soebatten. Eindelijk mogen we dan toch nog iets zeggen, voordat ze zich vol afschuw terugtrekt. Als we die Indian nou in de auto laten slapen? Nee, niks, we komen er niet meer in. En als die auto dan ergens ver weg staat? Niks, niks, niks! Dan blijkt uiteindelijk toch nog dat we niet in Badplaats zijn en dat we op die T-kruising links-af moesten. Als we daarna bij dit motel komen, waar ik dit allemaal lig te schrijven in bed (Gon slaapt al) spreken we af: eerst met drieën boeken. En daarna pas zeggen: ook nog een Indian driver, kan die ook nog slapen? Het lukte. Ik zal dit verhaal later nog wel eens wat bijstellen voor wat details. Pitten nou. Tien voor twaalf. Badplaas is de naam.

Verder: 21 juli 1981


Jan van Bakel, Zuidafrikaans dagboek.

janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.