|
Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische tijdINHOUDInleiding1.1 De Brugse SoldatenbrievenIn het Rijksarchief te Brugge bevindt zich temidden van documenten uit de Napoleontische tijd een pak soldatenbrieven uit de jaren 1799 tot 18131 De in Vlaamse taal gestelde exemplaren uit dat pak worden hier, voor het overgrote deel voor het eerst, onverkort, diplomatisch uitgegeven op een wijze die beneden wordt toegelicht.2In de jaren dat een aantal Europese gebieden, met name sinds 1797 (de vrede van Campo Formio) de Zuidelijke Nederlanden, ingelijfd waren in het Franse keizerrijk, waren daar de Franse wetten van kracht en met name ook de Franse legerwet, die opkomst van de militie regelde. Dat betekende dienstplicht voor Vlaamse mannen op dezelfde voorwaarden als in Frankrijk zelf golden; het betekende ook uitstel van dienst volgens dezelfde regels: De militieklassen werden niet ineens opgeroepen. De conscrits die reeds een broeder onder de wapens hadden, werden slechts met de laatste opgeroepenen van hun klasse ingelijfd. Dit noemde men 'placer à la fin du dépôt'. (De Smet, o.c. pag. 183). Wie zich ten gunste van een zoon op de betreffende bepalingen van de Franse legerwet wilde beroepen, moest aantonen dat deze aan de gestelde voorwaarden voldeed. Een document dat als bewijsstuk gold was het "certficat d'existence'', afgegeven door de militaire overheid van de dienende soldaat. Op grond van dit militaire document werd door de plaatselijke overheid een bewijsstuk afgegeven, het "certificat de maire", dat het recht formuleerde voor de dienstplichtige om "à la fin du dépôt" geplaatst te worden. Zowel van het ene als van het andere type van documenten wordt in dit boek een spécimen afgedrukt.
Zoals men uit de brieven op tal van plaatsen kan lezen bleek het verkrijgen van een certificaat van de militaire overheid nogal eens op moeilijkheden te stuiten. Meestal was geldgebrek bij de soldaat de oorzaak; er moest nl. voor het bewijsstuk betaald worden. Maar wellicht ook zullen er certificaten zoek geraakt zijn of hun geldigheid verloren hebben. Daarbij komt ook dat een soldaat geen certificaat kon krijgen zolang zijn onderdeel op mars was. Daardoor waren de ouders vaak niet in staat om geldige bewijsstukken over te leggen om hun tweede zoon voorlopig vrij te krijgen. In zulke gevallen moesten ze volgens dezelfde legerwet in plaats daarvan bij de militieraad een brief van de dienende soldaat inleveren. Dat nu is de achtergrond van het feit dat zoveel soldatenbrieven in een rijksarchief terecht gekomen zijn. Dat een aantal malen in de collectie brieven aangetroffen worden van een en dezelfde soldaat hangt samen met het feit dat het geleverde bewijs niet onbeperkt geldig was en om de zoveel tijd opnieuw geleverd moest worden; de militieraad eiste een brief die niet ouder was dan zes maanden.3 De gepubliceerde collectie brieven omvat 317 exemplaren. In verreweg de meeste gevallen gaat het om enkelvoudige brieven, maar enkele malen zijn onder één nummer een paar brieven tezamen genomen, omdat de handschriften daar aanleiding toe gaven (zie de brieven 42, 43, 70 en 148). Afgezien van 11 ondateerbare brieven zijn de overige aldus over de verschillende jaren gespreid: 4 uit 1799, 6 uit 1800, 7 uit 1801, 1 uit 1802, 1 uit 1803, 4 uit 1804, 11 uit 1805, 62 uit 1806, 25 uit 1807, 38 uit 1808, 23 uit 1809, 21 uit 1810, 38 uit 1811, 32 uit 1812 en 33 uit 1813. De wijze waarop de brieven beneden geordend zijn maakt het mogelijk na te gaan hoe groot het aandeel is van de brieven uit de verschillende frontgebieden; ook de registers aan het einde van de inleiding laten een oriëntering toe hieromtrent, terwijl bovendien zichtbaar is welke Vlaamse plaatsen in de verzameling vertegenwoordigd zijn. Het blijkt dat de verzameling gerelateerd is aan de bestuurlijke eenheid van het Departement van de Leie, in de brieven zelf aangeduid als Département de la Lys, overeenkomstig de naam die het riviertje op Frans gebied draagt. Het departement valt praktisch samen met het huidige West-Vlaanderen. 1.2 Geschiedenis van het projectOnze eerste kennismaking met de Brugse soldatenbrieven dateert uit 1965, toen op betrekkelijk toevallige wijze de aandacht viel op een aantal in het tijdschrift De Biekorf door de archivaris De Smet gepubliceerde exemplaren uit de collectie. Drs. A. Abbenhuis heeft destijds een onderzoek ingesteld naar het gebruik van de aanspreekvormen en er tevens voor gezorgd, dat het Instituut Nederlands van de K.U. Nijmegen de beschikking kreeg over een kopie van alle aanwezige brieven op microfilm en wij het recht om die te publiceren. Nu na zoveel jaren de publicatie een feit is, gaat onze dank uit naar de inspanningen van de Heer Abbenhuis en naar de archivaris van het Rijksarchief, die ons zo vriendelijk van dienst is geweest. De gefotografeerde brieven werden allereerst uitvergroot tot een leesbaar formaat. Ze werden, met het oog op het eerste dialectologische onderzoek, geordend naar de plaatsen van bestemming, en Drs. C. de Moel Hzn heeft er in die eerste fase een groot aantal (ongeveer 135) van uitgeschreven. Gedurende lange tijd daarna hebben de brieven weinig aandacht gehad, todat het in 1972 door financiële steun van de faculteit der letteren van de KUN mogelijk was over te gaan tot verponsing. Verschillende studentassistenten van het instituut hebben zich daarna verdienstelijk gemaakt met correctiewerk en het opbouwen van het administratieve apparaat dat voor de uitgave nodig was. Toen in 1973 de faculteit gelden beschikbaar stelde waardoor het mogelijk was de Heer W. Schonk, oud-leraar Nederlands te Nijmegen, voor een periode van drie-en-een-halve maand aan te stellen als wetenschappelijk medewerker, konden de overige brieven worden overgeschreven. Zijn verdiensten liggen niet alleen in nauwgezette transliteratie van een groot deel van de overgebleven brieven, maar met name ook in het literatuuronderzoek dat nodig was om de aantekeningen te kunnen verzorgen. In het voorjaar van 1975 hebben wij kopieën van alle soldatenbrieven toegestuurd aan de respectieve gemeente- c.q. stadsarchieven van de Belgische plaatsen waarvoor de brieven destijds bestemd waren. In een begeleidende brief vroegen we om toelichting of commentaar in welke vorm dan ook, o.a. omtrent de betreffende soldaat, met de bedoeling om zoveel als mogelijk was de identiteit van de afzender te verhelderen. We hebben uit een grote reeks van plaatsen reacties ontvangen; zowel op het punt van woorduitlegging als van archivalische documentatie werd veel gewichtige informatie verkregen. De informatie van de laatste soort werd bij de betroffen brieven opgenomen, terwijl we ook vaak dankbaar gebruik hebben gemaakt van het commentaar bij de tekst. In de laatste fase van het werk, toen de correctie van de teksten en de collationering aan de handschriften waren voltooid, heeft Drs. Piet C. Rolf, die eerder als studentassistent zijn medewerking aan de onderneming had gegeven, een bijdrage geleverd voor de afronding van het project. Hij verzorgde met name een groot gedeelte van de administratieve controle rond de onderneming, nl. de identificering van plaatsnamen en de localisering van plaatsen, de vergelijking van de identiteit van de afzenders en geadresseerden in verband met kruisverwijzingen tussen de brieven en een nadere beschouwing van de handschriften in verband met deze zaken. Ook de technische voorbereidingen voor de fotocompositie van de tekst door Lumozet werden door hem verzorgd in samenwerking met Ir. Hans Meijer van de afdeling Computer Graphics van de faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschap. Het gebruik van de computer is voor de uitgave van wezenlijke betekenis geweest. De voornaamste rol heeft FRESS gespeeld (File Retrieval and Editing SyStem), een hoog-ontwikkeld, hoewel niet in alle opzichten voldoende betrouwbaar, systeem, aan de universiteit van Brown USA ontworpen onder leiding van Prof. Dr. Andries van Dam en geleverd door Text Systems Inc. in Barrington USA. Het werd op de KUN geïmplementeerd op de IBM-370-155, (later 158) en verder ontwikkeld en onderhouden door de afdeling Computer Graphics. FRESS is een systeem dat de gehele layout van een tekst beheerst en editing mogelijk maakt in een inter-actieve omgeving via een visual display (IBM 2260, later IBM 3270 en Tektronix-4023) of een electrische schrijfmachine (IBM 2741). De eerste brieven, 135 in getal, werden op de IBM 029 geponst en later online van hoofdletters voorzien. De overige werden geponst zodanig dat het onderscheid hoofdletter - kleine leter aanwezig was; ze konden aldus rechtstreeks onder FRESS gebracht worden. Deze inleiding werd online ingetypt. Ook het hele proces van editing en het plaatsen van aantekeningen en voetnoten gebeurde uiteraard vanaf de terminal. De woordenlijst en de registers zoals afgedrukt in deze inleiding en in het tweede deel, werden door een reeks van voor dit doel geschreven SNOBOL-programma's en standaard sort-merge prgramma's gegenereerd uit de tekst van de brieven nadat die definitief was geworden en uit het, ook in computer-leesbarte vorm opgebouwde, administratieve apparaat. De programma's genereerden datasets in zodanige vorm, dat die geheel acceptabel waren voor FRESS; ze bevatten ook van meet af aan format-codes, zodat de teksten zonder meer onder FRESS gedrukt hadden kunnen worden. Er zijn echter nog enkele minimale wijzigingen met de hand aangebracht. Zo werden de spciale karakters, die onder het IBM-systeem vóór de A komen, verplaatst naar achter. Men vindt ze dus na de numerieke symbolen, die op hun beurt normaal op de Z volgen. Pas in een betrekkelijk laat stadium (nl. maart 1977) hebben wij het onderzoek afgerond door een nauwkeurige inspectie van het betreffende handschriftmateriaal in het Rijksarchief te Brugge. We hebben toen pak 3259bis van Frans Fonds systematisch doorgenomen om na te gaan of de brieven uit het pak voorkwamen in onze collectie fotokopieën en of we nergens verkeerde verbanden tussen de afzonderlijke foto's hadden gelegd. We beschikten immers niet direct over gegevens over de fysieke samenhang van de verschillende reprografieën; soms was het voor ons uit de foto's niet op te maken dat twee afbeeldingen voor- en achterzijde waren van hetzelfde blad papier e.d. Het geringe aantal gemaakte fouten konden we corrigeren. Van meer gewicht was de ontdekking dat een aantal brieven uit 3259bis in 1965 door wat voor oorzaak dan ook niet meegecopiëerd was. We hebben die nalatigheid hersteld en de (20) brieven alsnog aan onze collectie en dus aan deze uitgave toegevoegd. Raadselachtiger was het feit, dat een betrekkelijk groot aantal brieven - hoeveel precies valt niet te zeggen, omdat we, niet tijdig met deze mogelijkheid rekening houdend, onvoldoende aantekeningen hebben gemaakt - wel in onze verzameling maar thans (1977) niet meer in 3259bis voorkomen. Nadat het hele pak was doorgewerkt hebben we inzage gevraagd van de fotokopieën van de brieven welke i.v.m. opneming in de in 1974 ingerichte permanente expositie van het Rijksarchief, door de bezoeker niet meer in origineel ingezien kunnen worden. Groot was onze verbazing toen we in dat betrekkelijk dikke pak maar één brief vonden die we kenden, terwijl alle overige geheel nieuw bleken te zijn. Het ene exemplaar (een uit de rubriek Andere Brieven, t.w. brief 311; vgl. 1.5 beneden) werd op de achterzijde aangemerkt als afkomstig uit Postwezen no. 146. Die brief bevond zich in 1965 al niet meer in 3259bis, en is misschien al kort na de publicatie overgeheveld naar een ander archiefonderdeel. Dat onderdeel, zo werd ons meegedeeld, heeft een uitgebreidheid van 14 strekkende meter. Om wellicht begrijpelijke redenen hebben we ervan afgezien het onderzoek tot die collectie uit te breiden; het zou immers niet mogelijk zijn geweest de looptijd van ons project te vrijwaren van aanzienlijke uitbreiding. En wanneer we al besloten zouden hebben, om de brieven uit Postwezen ook op te nemen, dan zou het in elk geval onmogelijk zijn geweest om het onderdeel Frans Fonds in zijn geheel (3259bis is er een onderdeel van) in het onderzoek te betrekken. Functionarissen van het Rijksarchief veronderstelden dat zich ook daarin nog tal van brieven zouden kunnen bevinden; maar de uitgebreidheid van dat onderdeel is minstens 1000 strekkende meter. Laten we hopen dat het voor iemand nog ooit mogelijk zal zijn aandacht te geven aan die dingen waaraan wij in het verband van deze uitgave niet meer zijn toegekomen. De laatste fase van het werk was de aanpassing van de geheel in computer-leesbare vorm aanwezige tekst - de brieven met de inleiding en alle woordenlijsten en registers - aan de eisen van de fotocomposer van Lumozet. Daarvoor was een interface nodig tussen de tekst in FRESS-vorm en de vorm die Lumozet eist; Ir. Hans Meijer heeft dit geconstrueerd. Een bijzonder aantrekkelijk aspect van zijn werk is, dat de toepasbaarheid ervan niet beperkt is tot het project waarvoor het is ontwikkeld. Wij stellen het op prijs alle medewerkers aan het jarenlange project onze dank te betuigen. We denken daarbij aan de studentassistenten, genoemd en ongenoemd, maar ook aan de verschillende medewerkers van de afdeling Computer Graphics die met hun deskundigheid en voorkomendheid een wezenlijke bijdrage hebben geleverd voor de totstandkoming van de uitgave. 1.3 Verantwoording van de uitgaveBrieven van soldaten uit de Napoleontische tijd zijn, alleen voor zover in het Frans gesteld, eerder uitgegeven4. Voor zover wij weten is dit echter de eerste uitgebreide publicatie van dergelijke brieven in het Nederlands. Het valt te vermoeden dat de archieven in de gebieden die enige tijd bij Frankrijk ingelijfd waren nog andere verzamelingen zullen bevatten, zodat onze uitgave wellicht niet de laatste zal zijn. Over het belang van de brieven valt natuurlijk te twisten. Wij menen dat ze in de eerste plaats van betekenis zijn als documenten die een beeld geven van de toestanden in de Napoleontische legers.Het gaat om eenvoudige, directe berichten uit de onderlaag van de geschiedenis, afkomstig van Vlaamse jongens van 20, 23 jaar, die voor de lezer geleidelijk gestalte krijgen met hun gebrekkige scholing, waardoor hetgeen ze te zeggen hebben vaak voor de ouders niet duidelijk kon worden, hun analfabetisme, hun armoede en ontbering, hun verlorenheid en ontheemding, hun maandenlange dagmarsen, hun vergeefs wachten op berichten van thuis, hun isolement, hun dronkenschap en verwildering. Men kan bij het lezen moeilijk een gedachte onderdrukken aan hun mogelijke latere lot, een onbeduidende dood op een Russisch slagveld, langs een Spaanse boerenweg waar men onverhoeds besprongen wordt door guerillastrijders, of in een hospitaal waar men met een beenbreuk al praktisch ten dode opgeschreven was. Brieven uit de massa's die iedere eeuw wel heeft, die het voedsel vormen voor iets dat voortvreet, het plaveisel voor iets dat voortrolt. Dat we in deze brieven iets horen spreken dat in de geschiedenis altijd zwijgt, maakt ze van het allerhoogste belang. Vanzelfsprekend ontbreekt iedere afstand tussen het geschrevene en de bittere werkelijkheid en is de schrijvers iedere pretentie vreemd. Zij hadden niet eens weet van pretenties die een schrijver van brieven zou kunnen hebben. Daarmee is echter het belang van de brieven niet geheel en al aangeduid. Ook uit wetenschappelijk oogpunt lijkt de uitgave alleszins verantwoord. Het oorspronkelijk motief dat voorzat was dialectologisch: publicatie, leek ons, zou zinvol zijn vanwege het licht dat zou vallen op de verschillende Vlaamse dorpsdialecten uit het begin van de 19e eeuw. Het eerste onderzoek dat op de brieven werd verricht was dan ook van dialectologische aard. Wie zich interesseert voor de syntaxis van de volkstaal treft hier overvloedig materiaal; wie belang stelt in de geschiedenis van de briefstijl, in bereik en effectiviteit van het onderwijs in het briefschrijven, in morfologie en klankleer van de dialecten, zal niet zonder vrucht lezen. Er is nog een ander bijzonder aspect aan de soldatenbrieven dat ze interessant maakt, te weten het feit dat de schrijver en de auteur vaak verschillende personen zijn. In een aantal brieven blijkt duidelijk, dat de auctor itellectualis en de auctor manualis niet dezelfden zijn: we hebben daar te maken met indirecte weergeving van het taalgebruik van analfabeten. Dat is op zichzelf uiterst interessant. De vraag kan daarbij zijn hoe hun samenwerking verliep. Wij hebben de indruk dat in veel gevallen degene uit wiens mond de brief genoteerd werd de consistentie van de brief nadelig beïnvloedde. Als een brief genoteerd werd uit de mond van een analfabeet, kan dat moeilijk zonder gevolgen blijven voor de structuur van de tekst. De dicteerder, zelf onervaren in het schrijven, zal niet in een acceptabele en constante snelheid zijn verhaal presenteren; zijn aanbod zal alle schrijftaal-discipline missen en hij zal meer van de hak op de tak springen dan iemand die voortdurend naar zijn eigen schrift van de vorige regels kan terugkoppelen. Een treffend voorbeeld is brief 41 van Pre Monbaillieu. Maar in andere gevallen lijkt het erop dat de manuale auteur volgens eigen routine tewerk ging en binnen traditionele kaders informatie inbouwde die de opdrachtgever te bieden had.8 Het analfabetisme speelt nog op een andere wijze een rol in de brieven. Het komt herhaaldelijk voor dat een brief geadresseerd wordt aan een derde. Het is waarschijnlijk, dat dat gebeurde omdat de ouders niet konden lezen en dus aangewezen waren op een voorlezer. Het is evenwel niet uitgesloten dat het gebeurde voor het gemak van de brievenbesteller of omdat de post het ouderlijk huis nooit bezocht vanwege zijn afgelegenheid. Zoiets immers moet wel de achtergrond zijn van een uitlating als: ik bidde ul van een huis te noemen tot Rousselaere of ander plaets, om dat ik zoude kennen schrijven voor ul, want het zoude beter gaen om mijne brieven te kunnen behandigen (Josephus Maddens, 14 september 1811; brief 125.) De lezer vindt beneden de soldatenbrieven geordend vooreerst naar het gedeelte van het front of de oorlogssector waarvan ze afkomstig zijn. Er is daarbij geen poging gedaan direct in de gekozen benamingen aan te sluiten bij wat in de Napoleontische tijd gangbaar was (Pruisen, Pommeren, Sardinië, Venetië, Genua e.d.), vooreerst omdat de rubrieken dan misschien te talrijk zouden worden maar anderzijds ook omdat die aanduidingen tijdens de jaren waar het over gaat veranderden. Gekozen werden de rubrieken: Frankrijk (met inbegrip van het huidige België en Nederland), Duitsland, Italië, Spanje en Portugal. Daarnaast is er een rubriek met brieven van de vloot en van overzee, waarbij ook brieven van de kustverdediging, vnl. in Bretagne, werden gevoegd; verder brieven van krijgsgevangenen en brieven uit de hospitalen. Over de laatste rubriek "Andere Brieven" komen we nog te spreken. Binnen de rubrieken is geordend naar de data waarop de brieven geschreven werden. Waar verschillende brieven afkomstig zijn van dezelfde auteur wordt kruisgewijs verwezen. Natuurlijk laat ook de woordenlijst toe verbanden op te sporen; spellingsverschillen bemoeilijken echter soms het zien van een bepaalde samenhang. Het geografisch ordeningsprincipe werd enigszins vrij gehanteerd. Als een soldaat (L. Samijn) een brief schrijft vanuit Venlo, later uit Maastricht, later uit Reims, later uit Bordeaux en vermeldt dat hij op weg is naar Spanje, worden zijn brieven opgenomen onder Spanje en Portugal, ook al is hij daar misschien nooit aangekomen. Deze werkwijze is overigens niet overal consekwent toegepast, zodat men ook wel eens brieven van dezelfde auteur in verschillende rubrieken vindt. Met het oog op het taalwetenschappelijke belang van de uitgave hebben we aan de brieven een uitvoerige woordenlijst toegevoegd, waarin de plaats van voorkomen en de absolute frekwentie van iedere woordvorm gedocumenteerd is. Het hoofddoel van de lijst is niet bijzonder: degenen die vanuit een belangstelling voor woorden de teksten gebruiken, worden verwezen naar de plaatsen waar de woorden voorkomen en in hun verband gelezen kunnen worden. Een nevenbedoeling is een inzicht te geven in de frekwentiestructuur van de gepresenteerde teksten. Er is m.b.t. Nederlandse taalbestanden nog zo weinig frekwentie-onderzoek gedaan, dat het ons verantwoord leek deze kwantitatieve eigenschappen van de teksten, die door de gevolgde produktiewijze zozeer binnen het bereik lagen, in de woordenlijst en de lijst van persoonsnamen te verwerken. 1.4 Wijze van bewerkingDe volgende werkwijze is gekozen bij de bewerking van een individuele brief:
Het was niet de bedoeling met de gekozen layout grafische eigenschappen van de handschriften weer te geven. Het leek niet van groot gewicht te trachten de brief ook als grafisch verschijnsel nauwkeurig na te bootsen. Wat nagestreefd werd was een getrouwe weergeving van de teksten. Wat die getrouwheid van weergeving betreft het volgende. Vooreerst is het translitereren van de aangetroffen geschreven woorden vaak op zichzelf een dubieuze zaak. Het is niet helemaal adekwaat de schrijver nauwlettend te volgen in de fysische verrichtingen van zijn hand. Als hij een 'm' wil schrijven, maar door welke oorzaak dan ook, haast misschien of onnauwkeurigheid van handbeweging, een zodanig teken produceert, dat er, bij nauwkeurige beschouwing, misschien een pootje ontbreekt, kan men wel een 'n' noteren, maar daarmee wordt nauwelijks aan enige realiteit recht gedaan. Indien al met absolute zekerheid te zeggen is, dat er een pootje te weinig staat, is nog allerminst zeker, dat de auteur dat met opzet heeft weggelaten. Maar zulke moeilijkheden doen zich niet zo vaak voor; alleen voor de volledigheid moet de opmerking gemaakt worden. In het algemeen kan gezegd worden, dat met heel grote nauwkeurigheid is weergegeven wat objectief waarneembaar is m.b.t. de geschreven tekens. Nergens is een weergeving gekozen waarvan betwijfeld werd of die de juiste was. In gevallen dat geen zekerheid gevonden werd, komt dat op de volgende wijze tot uiting:
De plaatsing tussen ( ) werd ook een aantal malen gekozen als op de fotokopie een woord gedeeltelijk onzichtbaar was doordat bv. een oor van het blad was omgekruld. Bij onze controle aan de handschriften hebben we een aantal raadsels van deze soort kunnen ophelderen, maar het is natuurlijk niet mogeljk positief te zeggen dat er geen haakjes in de tekst zijn overgebleven die deze achtergrond hadden. Tekortkomingen die van dergelijke omstandigheden stammen zijn evenwel gering in aantal. De meeste onduidelijkheden vinden hun oorsprong in andere zaken als doorhalingen, gaten in het blad, afscheuringen, inktvlekken en verwering. Een bijzonderheid bij de bewerking is verder dat doorhalingen nooit in de tekst werden opgenomen, ook niet als ze leesbaar waren. Uitgangspunt daarvoor was de gedachte dat de auteur kennelijk niet heeft bedoeld het doorgehaalde fragment deel te laten uitmaken van zijn brief. Op overeenkomstige gronden werd een enkele letter of een paar letters, geschreven als eerste aanzel van een volgend woord maar daarna gecorrigeerd doordat ze in een volledig woord werden herhaald of gewijzigd, niet in de transliteratie opgenomen. De aldus verwaarloosde delen werden ook niet gesignaleerd. Als de indruk bestaat dat een andere hand, misschien die van de censor, voor de doorhaling verantwoordelijk is of dat het eerder vlekken zijn dan doorstrepingen, wordt de tekst verantwoord, of hij nu leesbaar is of niet. De adressen van de brieven bevatten veelvuldig aantekeningen van vreemde handen zoals aanwijzingen van de post voor de bezorging, gegevens over de te betalen kosten, dienstkrabbels e.d. Ook wel later toegevoegde informatie in de vorm van cijfercodes. Dergelijke toevoegingen hebben we in het algemeen niet overgenomen; wel is soms een toevoeging met een uitdrukkelijke verantwoording van de vreemde herkomst mede afgedrukt, als de inhoud om wat voor reden dan ook interessant leek. De lezer zal geen expliciete formule verwachten ter verantwoording van deze werkwijze. Ook het eerste blad zelf bevat wel eens een aanwijzing die niet van de hand van de schrijver stamt. Vaak betreft het notities die in het archief zelf toegevoegd zijn (archiefnummers) of keurig geschreven aanduidingen van herkomst of bestemming van de brief. Het spreekt vanzelf, dat we ook deze toevoegingen niet hebben overgenomen. Wat betreft de spelling moet het volgende worden opgemerkt. In verband met het aanvankelijke plan de gewone printout van de computer te gebruiken voor het produceren van het zetsel was het vanzelfsprekend noodzakelijk gebruik te maken van de aanwezige ketting. Op die ketting komen geen accenttekens voor; daarom werden bij de collationering van de handschriften alle accenten verwaarloosd. Toen in een later stadium de mogelijkheid zich opende om de fotocomposer van Lumozet te gebruiken, en dus ook weer het plaatsen van accenten tot de mogelijkheden behoorde, hebben we ervan afgezien het maanden vergende karwei van de collationering te herhalen. Daarom zijn nergens in de brieven accenttekens aanwezig. Wel werden de accenten geplaatst in de - later toegevoegde - voetnoten en aantekeningen bij de brieven. M.b.t. het teken "ij" geldt dat het overal werd gebruikt, ook daar waar misschien de "y" gekozen had kunnen worden. De reden daarvan was de behoefde een zo groot mogelijke consistentie in spelling te bereiken. Het bleek onmogelijk om een regel te ontwerpen volgens welke de "y" en de "ij" gekozen zouden worden, indien het alternatief werd geaccepteerd. In de handschriften wordt namelijk op zeer willekeurige wijze gebruik gemaakt van punten boven de lettertekens: vaak blijkt het al of niet optreden van die punten niet een verschijnsel van letterkeuze maar slechts een toevallig, niet signifikant verschijnsel. Moeilijk was de keuze van een categorie van lezers aan wier niveau van kennis men in het bijzonder zou denken bij het geven van aantekeningen bij de brieven. Moet men veronderstellen, dat de lezer op de hoogte is van eigenaardigheden van Vlaamse dialecten? Moet men aannemen, dat hij in staat is geherveert te associëren met gearriveerd, Hijzegem met Izegem? Weet hij wat preij is, wat armoede betekent, wat afzien is? Natuurlijk is het niet mogelijk aantekeningen te maken die aan ieders behoefte aangepast zijn. De volgende keuze werd gemaakt. Toelichting wordt gegeven bij ieder woord waar de interpretatie voor een Nederlander zonder specifieke scholing door wat voor oorzaak ook zou kunnen blokkeren. Soms zal dat iets zijn als honder i.p.v. onder, gerd voor gereed, maar vaak zijn het ook wel ingewikkelder zaken. Waar nodig en mogelijk hebben ook plaatsnamen een verduidelijking gekregen door associëring met de hedendaagse naam. De aantekeningen richten zich nooit op syntactische eigenaardigheden als die niet door verklaring van een individueel woord of een klein groepje woorden kunnen worden toegelicht, bv. door de informatie als is of. Dat is hierom gedaan, dat het praktisch onmogelijk is aanvaardbare toelichting te geven op dit niveau zonder feitelijk een brief in zijn geheel, als samenhangende tekst te gaan duiden. Die duiding van het geheel wordt overgelaten aan de lezer die daarbij geholpen wordt met toelichtingen op lager niveau. Om de toegankelijkheid van de uitgave te vergroten hebben we in de aantekeningen bijna overal rekening gehouden met lezers die het Frans niet machtig zijn. De uitgebreidheid van de aantekeningen is daardoor niet wezenlijk vergroot. Misschien was het mogelijk geweest los van de afzonderlijke brieven een algemene lijst met woordverklaringen te geven. Door de inconsistentie van de spelling van de brieven zouden daarnaast echter toch verwijzingen naar die lijst noodzakelijk blijven en daarom hebben we er maar van afgezien. Een uitzondering wordt hieronder alleen gemaakt voor de terminologie i.v.m. het geldwezen, waarbij immers telkens de behoefte bestaat de relatieve waarde te bepalen. Het grondpatroon van het muntstelsel waarin de briefschrijvers de waarde van de verschillende zaken uitdrukken is het volgende. Een pond is verdeeld in 20 schellingen, een schelling in 6 stuivers, een stuiver in 2 groten, een groot in 2 oorden, een oord in 2 duiten. Een blank heeft de waarde van drie oorden. De enige plaats binnen de brieven waar dit Vlaamse stelsel wordt gerelateerd aan het Franse is brief 136; de schrijver stelt 5 franc gelijk aan 50 stuiver; deze auteur spreekt echter over koersverlies en dus wordt de algemene verhouding nog niet geheel duidelijk. In de periode 1830-1840 was een pond Vlaams 11 franc waard (zie Biekorf, 1957, 62-63); volgens brief 136 is dat 12 franc. Wanneer een soldaat naar huis schrijft om geld, vraagt hij gewoonlijk om een aantal kronen. Meestal worden dan Franse kronen bedoeld, maar omdat brief 99 spreekt over een Vlaamse halve kroon , moet men op complicaties verdacht zijn. De auteur van brief 136 zegt 58 stuiver te moeten geven voor een kroon. Andere aanwijzingen voor de waarde van de kroon zijn er in de brieven niet. Aanduidingen over de waarde van de Louis, van het Franse Livre en van de enkele malen genoemde Guinee ontbreken geheel. Een veel gebruikte munteenheid ter aanduiding van de prijzen is de stuiver. Het is niet altijd duidelijk of de sou, eigenlijk het twintigste deel van de franc, wel onderscheiden is van de stuiver, die, op basis van de verhouding 1 franc voor 10 stuiver, 2 sous waard was. Brief 195 zegt Een so (...) dat is Een hapening ons Gelt, maar dat kan nauwelijks correct zijn, als men weet dat een groot verdeeld wordt in 12 penningen. Evenzeer wordt twijfel gewekt door wat in brief 192 te lezen staat: wij drinken den win om vier apeningen de bottel. In beide brieven wordt wel een halve stuiver of groot bedoeld i.p.v. een halve penning. Lastiger wordt het nog, als gesproken wordt over guldens, wat overigens maar een viertal malen het geval is. Misschien mag de waarde van de gulden gesteld worden op 40 groten, d.w.z. ongeveer 2 franc. In de brieven leest men zeer uiteenlopende opgaven over de prijzen van de verschillende levensmiddelen en andere dingen waarvoor de soldaten moesten betalen. Wij zullen ons beperken tot de meest genoemde zaken en voegen de brief waaruit het gegeven stamt telkens tussen haakjes toe. Voor het brood zijn de prijzen, alle per pond: 2 stuiver (135 en 200), 2½ stuiver (153 en 243), 3 stuiver (132), 8 stuiver (105), 10 stuiver (58, 188, en 263), 14 stuiver (272), 6 sous (284), 9 sous bij verkoop aan burgers (53) en 7 cent (137). Voor de wijn wordt per fles, een enkele maal per kan, betaald: 3 oorden (175), 5 oorden (86), 1½ stuiver (2 en 244), 2 stuiver (24, 109 en 137), 2½ stuiver (135 en 136), 4 stuiver (66 en 197), 5 stuiver (263), 12 stuiver (284), 3 sous (77) en 4 sous (140). De betalingen van soldij laten grote willekeur zien. Veel soldaten klagen erover dat ze niets ontvangen. De wel betaalde bedragen lopen verder zeer uiteen: 1 oord per dag (153), 2 oorden per dag (93 en 115), 3 stuiver per dag (109), 4 stuiver per dag (96), 5½ stuiver per dag (244), 6½ stuiver per dag (296), 1 sou per dag (107) en 7 cent per dag (137). De volgende bedragen worden genoemd voor de verkrijging van een certificaat: 1 franc (303), 5 franc (271), 10 schellingen (65), 11 franc (53) en 25 franc (70). De prjzen van de tabak waren: een halve kroon (71), 3 gulden (197) en 2 kronen (263), alle per pond. De hoogste prijs komt overeen met die van 40 pond brood. Het is zinvol aanwijzingen over de prijs van de levensmiddelen in de soldatenbrieven te vergelijken met de gegevens die men vindt bij Arthur Young6. Daar leest men dat de gemiddelde prijs voor een pond rundvlees 7 stuiver was, voor een pond schapevlees 7 stuiver, voor een pond kalfsvlees 7½ stuiver, voor een pond varkensvlees 9 stuiver, voor een pond boter 16¾ stuiver, voor een pond kaas 9 stuiver, voor een dozijn eieren 9 stuiver, voor een pond brood 3 stuiver en voor een fles wijn 4½ stuiver. Een arbeider verdiende gemiddeld 19 stuiver per dag, een ambachtsman 30 stuiver. Dat geeft enig idee over de duurte van het leven voor de soldaten. Er is naar gestreefd de lezing van individuele brieven niet afhankelijk te maken van elders gegeven toelichtingen. Het kan zijn dat men, als men de brieven in reeksen leest, geconfronteerd wordt met meermalen voorkomende praktisch gelijk luidende noten. Dat inconvenient werd verkozen boven het andere dat hierin zou bestaan dat men alle voorgaande brieven gelezen zou moeten hebben om in een bepaalde latere brief geen moeilijkheden tegen te komen. Uit het voorgaande mag niet de indruk ontstaan dat er voor ons geen raadselachtigheden en onduidbare dingen in de brieven zijn overgebleven. Integendeel. De kwaliteit van menig handschrift en de staat van het document laten zoveel te wensen over, dat het onmogelijk is nog tot de betekenis door te dringen. Ook de gebrekkige uitingsmogelijkheden van de schrijver, zijn beperkte capaciteiten op het punt van helder formuleren van gedachten, gebrek ook aan concentratie en slordigheid spelen een auteur nogal eens parten. Een andere oorzaak van slecht overkomen van de bedoelingen schijnt het feit te zijn dat de manuele auteur, die woorden noteerde uit de mond van de opdrachtgever, deze laatste niet kon bijhouden, zodat er gaten vallen in de genoteerde zinnen. Het behoeft geen betoog, dat het ontbreken van een verduidelijkende aantekening niet betekent, dat de passage ons steeds duidelijk is; slechts hier en daar wijst de voetnoot uitdrukkelijk op moeilijkheden bij de interpretatie. Wij laten het aan de lezer over zijn interpretatie te beproeven; wij zullen op bescheiden schaal de helpende hand bieden met aantekeningen, maar zeker niemand voor de voeten lopen. 1.5 LiteratuurDe oud-conservator van het Rijksarchief te Brugge, Dr. Jos. de Smet, heeft in een reeks van jaren tussen 1932 en 1939 exemplaren uit de collectie gepubliceerd in de Biekorf7. We geven daarvan eerst nauwkeurige documentatie en vermelden ook, met een cijfer dat verwijst naar het volgnummer in het volgende hoofdstuk, om welke brieven het gaat.
In dze lijst is bij een achttal brieven door middel van 'xxx' aangegeven dat ze in de Brugse collectie en dus ook in onze verzameling van fotografische afdrukken ontbreken. Het betreft, met uitzondering van een brief in het Frans, een zevental brieven die wij voor de volledigheid in deze uitgave hebben opgenomen, zij het dan ook in een afzonderlijke rubriek (Andere Brieven). Andere publicaties die van belang zijn i.v.m. onze uitgave zijn:
Jan van Bakel, januari 2000
Noten1. Dr. Jos de Smet Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen 1794-1814 Brussel 1951. De soldatenbrieven worden hier niet direct genoemd; ze moeten beschouwd worden als nr. 3259 bis, 1 pak.
Terug naar de tekst 2. In het bezit van het Instituut Nederlands van de KUN zijn fotokopieën niet alleen van de
Vlaamse, maar ook van alle Franse brieven uit die collectie.
3. Vergelijk in dit verband J. de Smet, Biekorf 1932, pag. 374. Zie ook
brief 148, waar de schrijver moeite doet zijn brief bewijskracht te geven
voor het feit dat hij werkelijk in dienst is.
4. A. Chuquet, Letters de 1812, Champion, Paris 1911. (deze uitgave
bevat brieven van hoge officieren en generaals over bewegingen van de legers e.d.; het zijn dus
geen soldatenbrieven in de zin van onze uitgave); Emile Fairon en Henri Heuse, Lettres
de grognards de l'Epopée Napoléonienne, 1936; Letters interceptées
par les Russes en 1812,
La Sabretache, Paris 1913; G. Six, Les généreaux de la Revolution et de l'Empire,
Bordas, Paris 1947. Alleen het eerstgenoemde werk hebben we kunnen inzien. De andere
ontbreken in Nederlandse bibliotheken.
5.
Dr. L. Grootaers en Dr. G.G. Kloeke's Systematisch en Alfrabetisch Register van Plaatsname voor
Noord-Nederland, Zuid-Nederland en Fransch-Vlaanderen, herzien en bijgewerkt door Dr. W. Pëe
en P.J. Meertens, Handelingen van de Commissie voor Tponymie en Dialectologie, VIII (1934), 149-261.
6. Arthur Young, Travels during the years 1787, 1788 and 1798, undertaken
more particularly with a view of ascertaining the cultivation, welth, resources, and national
prosperity of the Kingdom of France, 2 delen, Dublin 1793.
Het werk is vertaald door Henri Sée onder de titel: Athur Young, Voyages en France 1787,
1788 et 1798,
3 delen, Paris 1931. De cijfers van Young zijn te vinden in deel II, pag. 310 wat betreft de
kosten van levensmiddelen en pag. 314 wat betreft de verdiende lonen.
Henri Sée geeft in zijn tweede deel op pag. 793 vv. de overeenkomstige documentatie.
Zijn vertaling bevat ook
de tabellen met opgaven uit een grote reeks van Franse steden, die in de door ons geraadpleegde
editie van 1793 ontbraken. In de bedoelde tabellen zijn de extreme
waarden: voor rundsvlees 4 en 12 stuiver, schapevlees 4 en 12 stuiver, kalfsvlees 4 en 12 stuiver,
varkensvlees 3 en 18 stuiver,
boter 8 en 60 stuiver, kaas 4 en 14 stuiver, een dozijn eieren 6 en 16 stuiver, brood 1½ en
5½ stuiver, wijn 1 en 10 stuiver. De gemiddelde waarden zijn die welke boven in de
tekst werden opgenomen.
7. Biekorf, Dit is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen.
8.
Toevoeging 1999. Een frappant voorbeeld daarvan vinden we in de brieven
294 en
295, afkomstig van
verschillende soldaten, maar zoals achteraf bleek van dezelfde schrijvershand.
Zie onderaan de brieven ook de fotografische afdruk van beide.
Notities bij de WWW-editie van 2003De hier volgende tekst van de inleiding is genomen uit de oorspronkelijke uitgave van de soldatenbrieven: Dr Jan van Bakel, Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd, uitgegeven en van een inleiding, aantekeningen, register en een woordenlijst voorzien door. Met medewerking van Drs. Piet C. Rolf, Orion-Brugge, Dekker & van de Vegt - Nijmegen, 1977, 647 blz. ISBN 90 255 9878 1 - ISBN 90 264 9505 6 - D/1977/0041/148. Aan deze inleiding moet thans (1999) het volgende worden toegevoegd. F. de Tollenaere leverde onder de titel Vlaams in 'Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd' een uitvoerige recensie met o.a. een grote reeks van kritische opmerkingen bij mijn tekstverklaring (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 98 [1982], blz. 180 vv.). In zijn opstel Namen in Vlaamse Soldatenbrieven (Naamkunde, 20ste Jaargang (1988), Afl. 1-4) gaf hij waardevolle aanvullingen voor de interpretatie van bepaalde namen. Ook F. Debrabandere in zijn bespreking in De Leiegouw (Jaargang XXI, maart 1979) wees op fouten in tekstweergave en -verklaring. In de uitgave van de brieven op het internet is thans met dankbaarheid gebruik gemaakt van de opmerkingen van beide auteurs, zodat tal van fouten konden worden gecorrigeerd. De herkomst van de naamkundige aanvullingen van de eerste van beiden verantwoord ik met: "(FdT)". De uitgave van de Soldatenbrieven op het WWW moet vanwege deze correcties en aanvullingen beschouwd worden als een tweede gecorrigeerde editie.Aan deze inleidende opmerkingen voeg ik verder toe een zo volledig mogelijke opsomming van plaatsen waar bij mijn weten en volgens informatie van de zijde van Van Gorcum & Comp. Assen aan het verschijnen van de Soldatenbrieven aandacht werd besteed:
Details
Jan van Bakel, 14 oktober 2003.
Militair RegisterBas de Groot (IJsselstein) heeft mij het voorstel gedaan een militair register te bouwen bij de Vlaamse en Frans-Vlaamse Soldatenbrieven. Natuurlijk heb ik dat aanbod met graagte aangenomen. Ik betuig hem op deze plaats mijn dank voor dat grote karwei dat hij op voortreffelijke wijze heeft voltooid.Jan van Bakel 19 maart 2005
De originelenAan het voorgaande moet thans - in 2006 - het volgende worden toegevoegd.Zoals elders vermeld heeft het Rijksarchief te Brugge ons de toegang tot de manuscripten mogelijk gemaakt door fotokopieën op kleinbeeldformaat. Nadat de diensten van de KUN (Radboud Universiteit Nijmegen) daarvan afdrukken op A4-formaat hadden gemaakt kwamen de films tenslotte terug bij mij, en feitelijk in mijn bezit. Het betrof 1024 beelden. Uiteraard heb ik de vier filmstroken waar ze op staan (respectievelijk 90, 358, 419 en 157 beelden) al de jaren tot heden toe met grote zorg bewaard. Totdat ik onlangs op de gedachte kwam dat het voor een volmaakte afronding van het project - als daarvan ooit sprake kan zijn - mooi zou zijn wanneer de lezer de mogelijkheid geboden zou worden om de originelen, zoals ik ze nou maar noem, te bekijken. Het werk dat daarvoor volgens mij gedaan moest worden bestond uit een aantal fasen. Vooreerst heb ik alle fotootjes stuk voor stuk gescand met behulp van een fotoscanner (CanoScan LIDE -500F). Daarna heb ik de beelden door visueel onderzoek, in feite door - liefst zeldame - woorden te zoeken en aan de hand van de bestaande registers, kunnen associëren met een bepaalde brief. Zo kreeg ik een lijst van combinaties van een nummer van een foto met een nummer van een brief. Via programmatuur, die daarvoor uiteraard ontwikkeld moest worden, werden uiteindelijk in alle soldatenbrieven links geplaatst naar de foto's van een brief in kwestie. De zaken zijn zo ingericht dat het origineel in een duidelijk, althans groot, formaat in beeld komt. Men ziet het blad niet in zijn geheel, maar men kan schuivenderwijs ieder deel ervan in detail bezien. De originelen van de brieven hebben niet in alle gevallen dezelfde weg naar ons toe gevolgd. De eerste reeks van kleinbeeldopnamen kwam uit Brugge in het begin van de jaren '70 van de vorige eeuw, waarschijnlijk in 1972. Toen het project heel dicht bij zijn voltooiing was zijn tijdens een laatste controle-bezoek aan het Rijksarchief op 10 maart 1977 nog weer 20 brieven aangetroffen die aanvankelijk niet opgemerkt waren door de makers van de kleinbeeldopnamen. Het betreft, volgens de nummering in het boek, de brieven: 39, 71, 73, 74, 101, 107, 110, 123, 132, 146, 174, 181, 183, 190, 207, 223, 225, 226, 256 en 258. Ze werden bij dat laatste bezoek gefotokopieerd en thans voor deze gelegenheid gefotografeerd en toegevoegd aan de andere "originelen". Onze behandeling is er oorzaak van dat de afbeeldingen van andere aard zijn en daarom anders uitzien dan de overige. Jan van Bakel, 13 februari 2006.
FAIRON (E.) et HEUSE (H.). Lettres de Grognards. Préface par L. Madelin. Liège, Bénard ; P., Courville, 1936, 4°, XVI-416 p., 36 ill. in- et h. t. (dont des costumes militaires en couleurs), br. Important ouvrage offrant plus de 1000 lettres de grognards wallons. Un des 100 ex. num. du tirage spécial réservé aux Membres de la Société des Bibliophiles liégeois et, parmi ceux-ci, 1/50 Hollande (2e papier après 50 Japon).- |