Jan van Bakel.



Mijn kat en ik

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Wat gebeurt er in ons hoofd als we iets of iemand herkennen? Minimale en noodzakelijke aanname is dat we via de zintuigen een indruk ontvangen, dat we een beeld of idee ontwerpen van het waargenomene en dat we vervolgens constateren dat we een overeenkomstig beeld of idee al van een vorige gelegenheid ergens opgeborgen hadden. Met deze interpretatie beginnen de moeilijkheden. Het beeld dat gevormd wordt naar aanleiding van de ontvangst van een zintuiglijke indruk moet uiteraard, om tot herkenning te kunnen voeren, dezelfde eigenschappen hebben als het beeld dat we al ergens opgeborgen hebben. Dezelfde eigenschappen, of, als dat de zaak niet nog moeilijker maakt: ongeveer dezelfde eigenschappen. Dit laatste zou een statistische evaluatie als grondslag kunnen hebben. Daarbij zijn vooreerst toch weer twee mogelijkheden te signaleren. We verzamelen in het beeld dat we bij de ontvangen zintuiglijke indrukken ontwerpen alle eigenschappen die in de waargenomen "werkelijkheid" ook aanwezig zijn, of we beperken ons daarbij tot het wezenlijke. Maar ik wil deze bijzondere kwestie even laten rusten, om er straks op terug te komen. Immers, wat daar ook van zij, het verschil tussen het nu aan de hand van de ontvangen zintuiglijke indrukken ontworpen beeld en het beeld dat sinds vroegere gebeurtenissen in ons archief berust moet voor een zekere herkenning nihil zijn. Evenwel, indien er geen invloed uitgaat van een of ander reeds in onze geest aanwezig beeld op de vorming van het nieuwe beeld in de nieuwe situatie, kan het verschil slechts nihil zijn indien we afzien van bepaalde bijkomstige zaken. Geen enkele werkelijkheid die we op enig moment waarnemen kan geheel identiek zijn aan welke werkelijkheid dan ook die we eerder hebben waargenomen, zodat een herkenning die fysische identiteit zou vereisen op grond van de fysica moet worden uitgesloten. Iedere waargenomen werkelijkheid wijkt altijd wel enigszins af van vorige gebeurtenissen. De eigenschappen van het waargenomene wijken dus noodzakelijk af van de eigenschappen van datgene wat eerder waargenomen werd en wat de basis was van het beeld in ons archief. De constatering van identiteit moet daarom betrekking hebben op de identiteit van de door onze eigen geestelijke activiteit geconstrueerde beelden, het ene dat gebouwd wordt op grond van de actuele waarneming, het andere dat berust in ons archief. Dat er een herkenning plaatsvindt berust dus niet op identiteit van waargenomen fenomenen maar op identiteit van resultaten van cognitieve verwerking. Sommige verschillen die in de werkelijkheid kunnen worden geconstateerd en daarmee parallelle onderscheidingen doen er niet toe. We laten ze terzijde, we zien ervan af. Het procedee is abstrahering: afzien van a naast b of van a binnen b. Abstrahering houdt altijd een oordeel in omtrent verschil in relevantie van het één tegenover het ander. Het is een zuiver theoretisch proces van hiërarchisering.

Zoëven heb ik gesproken over alle eigenschappen tegenover wezenlijke, d.w.z. zulke die voor ons relevant zijn. Opgemerkt moet worden dat spreken over eigenschappen op zichzelf al geconditioneerd is door het proces van abstrahering. Eigenschappen zijn geen fysische verschijnselen maar theoretische, op abstrahering berustende noties. De waarneming als proces van een levend wezen kan niet beschreven worden buiten zulke theorie om en waarneming van X is ondenkbaar zonder theorie waarbinnen de abstrahering een rol speelt (als het nodig is zoiets over een theorie te zeggen). Het ligt zeer voor de hand om aan te nemen dat het eigenlijke proces van zintuiglijke waarneming - en dat is altijd slechts te begrijpen in samenhang met interpretatie tot een idee of concept - altijd beïnvloed wordt vanuit vroegere ervaringen, d.w.z. ideeën en concepten die we paraat hebben in ons archief. Ontwerp en vergelijking van nieuw geconstrueerde beelden bij waarneming met de voorraden van ons archief omvat op zichzelf reeds een iteratief experimenteel proces van voortdurend en telkens vernieuwd abstraheren om te zien of men aldus dicht genoeg (statistiek) nadert tot een reeds aanwezig beeld of concept.

Van een aantal jaren geleden herinner ik me het volgende voorval. Ik kom bij zwaar regenweer op de fiets naar huis gereden van mijn werk. Op enkele honderden meters afstand van mijn woonhuis rijd ik een poes voorbij die rechts van de weg in dezelfde richting loopt. Ik meen mijn eigen kat te herkennen. Ik zeg: "Ziggy", want zo heette die. Uit zijn reactie weet ik absoluut zeker, dat mijn huisgenoot, zoal niet mij - maar dat weet ik ook zeker, hoor - dan toch dat woord, die naam herkende. En toen al concludeerde ik, wat u vandaag met mij eens moet zijn, dat mijn kat in staat was tot hiërarchiserend abstraheren.

Jan van Bakel, 22 mei 2000.


janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.