Jan van Bakel.



De ethicus

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Waarop kun je in Nederland promoveren? Op een zeewering? Op een symfonie? Op een zelfportret? Op een beeldhouwwerk? Wat 'n vraag, zegt u. Natuurlijk niet. Promoveren kun je alleen op iets dat ware uitspraken bevat over X die berusten op onderzoek in X. En X moet dan een deel zijn van de werkelijkheid dat bij academisch statuut of anderszins erkend is als zijnde een werkelijkheid waarnaar je onderzoek kunt doen. En zo komen we aan de academische vakken. Bij een proefschrift moet je dus altijd de vragen kunnen beantwoorden: wat is X, wat werd onderzocht aan X, welke uitspraken worden over X gedaan? En de hamvraag: zijn die uitspraken waar? Bij die laatste is aan de orde wat waarheid is, maar daar wordt zelden over gepraat, omdat het makkelijker is de bij het onderzoek gevolgde werkwijze als criterium te nemen.

Hoe zit dat nou - want daar wou ik naar toe - met Met het oog op de toekomst. Voortplantingstechnologie, erfelijkheidsonderzoek en ethiek, het proefschrift van de medisch-ethicus Dr. Guido de Wert. Wim Köhler van de NRC (2 sept 2000) zegt dat het gaat over de ethiek van voortplantingstechnologie en erfelijkheidsonderzoek. Dat moet dus, in de terminologie van dit moment, X zijn. Maar wat is dat; de ethiek van ...? Om daarover niet al te moeilijk te doen zullen we, net zoals in de krant gebeurt, ervan uitgaan dat het de ethiek is die beslist of iets mag of niet mag. De vragen aan De Wert zijn dus: bent u daarvoor of moet er een verbod komen. En hoe komt de ethicus, dat wil zeggen de persoon die zich beroepshalve en - zoals de suggestie is - als een wetenschapper daarmee bezig houdt, aan zijn uitspraken? De Wert antwoordt: De taak van de ethiek is om op een samenhangende systematische wijze tot een beargumenteerd standpunt te komen. En als de journalist vraagt hoe een ethicus daaraan komt: De in ons land meest beoefende methode is die van het reflectieve equilibrium, waarbij in een pendelbeweging tussen ethische theorie, praktijk en intuïties de normering tot stand komt. Het antwoord gaat nog wat verder maar dit is het wezenlijke.

Ik probeer het te begrijpen. De werkelijkheid waarop de ethicus zijn onderzoek richt is dus een menselijke activiteit die voert tot de uitspraak "het mag" (respectievelijk "het moet") of "het mag niet". Met andere woorden het menselijk reflecteren dat aangaande X voert tot het antwoord X is goed of X is slecht. Zulk menselijk reflecteren wordt echter niet door De Wert onderzocht maar gepraktizeerd. Het resultaat is dus niet: "de mensen vinden dit of dat goed", maar "dit of dat is goed, gezien de ethische theorie T, de praktijk P en de intuïties I". Maar wat zou dan die ethische theorie zijn? Het kan niets anders zijn dan een theorie. die toegepast op X, daarvan kan zeggen of het goed of slecht is. Het is kennelijk volgens De Wert niet de taak van ethicus zulke theorie te ontwikkelen. Maar waar komt die dan vandaan?

Gelukkig heb ik onlangs in mijn Libellus stoico-philosophicus daar een paar opmerkingen over gemaakt. Daarin was de gedachte vervat dat de morele oordelen van het type "A is goed" beschikbaar zijn voor ieder mens en geen andere oorsprong hebben dan de menselijke moraliteit. Vandaag zou ik concluderen dat geen enkele wetenschap daaraan iets kan veranderen en dat geen enkele activiteit die zulke uitspraken produceert kan claimen tot de wetenschap te behoren. Als het academisch statuut er een wetenschap van wil maken dan is er geen andere keus dan haar object te definiëren als de teksten waarin over die menselijke functie gesproken wordt. Net zoiets dus als de historische wetenschap, de literaire wetenschap en de theologie.

Jan van Bakel, 3 september 2000
janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.