|
Thomas van AquinoVorige Entr'acte Zestig jaar geleden, op 7 maart 1941, werd in de Rooms-Katholieke kerk ook al (of nog steeds) het feest gevierd van de grote belijder en kerkleraar Thomas van Aquino. Zijn liturgie ving, zeer toepasselijk en volgens het Gemeenschappelijke der kerkleraren, aan met het In medio Ecclesiae aperuit os eius (In het midden der Kerk heeft Hij diens mond geopend) en het gelezen evangelie handelde over het zout der aarde. Ik maakte dat voor het eerst mee als dertienjarige leerling van de kleine figuur (figura inferior) van het Seminarie Beekvliet. Het feest werd daar gevierd als een zondag. Je had dan je zondagse kleren aan, er was vóór de middag een beperkt lesprogramma - op gewone zondagen één les, bijbelse geschiedenis - wel een gewone ochtend-recreatie, die wij doorbrachten op de kleine cour, en kort daarna een hoogmis. Die kleine cour was een sombere, aan vier kanten ingesloten ruimte. Vooreerst was daar de hoge kapel met gaas voor de ramen in verband met de voetbalsport en het chassen dat op de speelplaats werd beoefend. Dan een lange veranda met toiletten en kleine studio's voor de jongens die pianolessen volgden. Verder het ook weer zeer hoge gebouw met leslokalen en recratiezaal en, vierde zijde, het nog weer iets hogere gebouw, ook met klaslokalen en daarboven op de tweede etage een slaapzaal, waar een enkeling van onze klas wel eens een zeldene keer een bal (een vijfje) overheen wist te schoppen naar de grote cour aan de overkant. Wel stonden er op onze cour een stuk of wat lindebomen aan de zijde van de kapel en er rezen grote kastanjebomen op achter de veranda. Op een of andere manier was het op die vrijdag toch ook weer niet zo'n erg bijzondere zondag, want het kleine winkeltje dat de studenten de gelegenheid bood zich te voorzien van school- en schrijfbenodigdheden - een paar kroontjespennen, een gum, schriften voor de latijnse thema's en dergelijke - was open. Het werd gedreven in een klein rommelhok of pakruimte die gelegen was tussen de klaslokalen annex studiezaal en de recreatiezaal. Studenten van de hogere klassen bedienden het. Ze schoven het raam omhoog, ontvingen van de klant een briefje met zijn naam en de wensen van de dag, leverden hem zijn goed en borgen het briefje op. Zo'n briefje werd later, eens per maand of per trimester, verwerkt tot een factuur aan de ouders. Ik had die dag iets nodig. Ik weet waarachtig niet meer wat. Ik schoof aan in de beperkte rij van gegadigden en wachtte mijn beurt af. Toen het zover was reikte ik met de rechterhand, laag en vlak boven de raamdorpel, het briefje aan aan de latere hoogleraar kerkgeschiedenis van de Katholieke Universiteit Nijmegen, Prof. Dr. Jan van Laarhoven. Net voordat hij het aannam kwam het opgeschoven raam met een klap naar beneden en rukte de nagel van mijn duim los. Als je dertien jaar bent mag je bij zoiets nog gillen. Iemand bracht mij als een vers gekeeld varken diagonaal over de kleine cour heen naar de hal, de trap op, de gang in die leidde naar het plechtstatige hoofdgebouw, waar het kamertje was van de ziekenzuster. Aan de aansluitende hoogmis noch aan de rest van de feestdag bewaar ik herinneringen. Wel weet ik dat ik, toen het ruim een maand later pasen was geworden (13 april) en ik met vakantie thuis was, nog steeds met een zwaar verband en een zwerende duim liep. Toen de huisarts de wond had bewerkt met een helse steen was het gauw over. Perubalsem was ook helemaal verkeerd. Jan van Bakel, 7 maart 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|