Jan van Bakel.



Taal in het Wild

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Sommige mensen menen dat de taal een regelsysteem is. Als dat waar is, is het in geen geval een regelsysteem dat de taal veroorzaakt. Het komt er pas na. We hebben geen reden om aan te nemen dat je in de zeventiende eeuw kon zeggen Medewerkers Milosevic opgepakt, zoals vandaag in een krantekop wel kan. Als de regel er was vóórdat dat gezegd werd, was het een regel geweest over niks. Dat er vandaag (eventueel) een regel is die zegt dat dat kan, moet voorafgegaan zijn door dat iemand zoiets zei of schreef. En waar komt dat dan vandaan? Zomaar praat zonder regel?

In de jaren zestig was mijn kostwinning dialectonderzoek. Dat is een verschrikkelijk leuk werk, want je praat uitsluitend met mensen die, zoals de meeste mensen als je er wat tijd voor neemt, je eindeloos verhalen kunnen vertellen over evenveel dingen waar je nog nooit van gehoord hebt. Eén van die mensen was Hannes Kuyten. Hij woonde in Nuenen in De Hel en hij was, als je wilde, uren beschikbaar als vraagbaak en zegsman. Ik had in die dagen een bandrecordertje van het Instituut en nam hele gesprekken op. Niet achterbaks, maar gewoon met het kasje op tafel en dat maakte Hannes allemaal niks uit. Van die bandjes werden later een aantal woorden geplukt voor het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. En dan gebruikte je dat bandje een volgende keer weer opnieuw. Het was helemaal niet bedoeld voor de spraak, het ging om de woorden. Alles was dus op zeker moment weer verdwenen naar waar het thuis hoort: in het wild van het leven. Maar één fragment uit zo'n interview heb ik ooit opgeschreven voordat ik het bandje wiste. Vraag me niet waarom, want daar zou ik geen zinnig woord over kunnen zeggen. Evenmin als over waarom ik er nu over zit te praten en waarom ik dat briefje (fiche moet je eigenlijk zeggen) nooit heb weggegooid. Dit staat erop, letterlijk:

Durrum is die nieuwe die uitkumt zu ontzettend duujr dè begrijpte wel Dur hebbe ze jaarre over gedon en dan kanne ze nog nie meer ... kweeke mèr hij rakt er gelejk uit den hjellen ròg O ja? Hij moet as't goewt is, onze Jaanus is de vurrige wéék noch nu Limburg geweest dan moet ie ovver 2 jaor moet ie meestal verdweene zin.

En dan zegt de dialectoloog: kijk een mooie observatie dat de R in het Brabants hoort tot de (begin)consonanten die het lidwoord d'n (met -n) veroorzaken bij mannelijke zelfstandige naamwoorden. En sommigen weten zelfs dat dat komt omdat de r sibilantisch (suizend) was.

Maar nu ik het toch over Hannes Kuyten heb: met de semantiek ligt het ook niet zo gemakkelijk. In de Brabantse dialectologie bestaat het probleem - als je dat zo zou willen noemen - van de betekenis van het woord schei. Nader onderzocht zou moeten worden of het een kwestie is van begripsbepaling die zich in een woord uitdrukt of eerder van een begripsbepaling over wat het woord uitdrukt. Eeuwig probleem, zult u zeggen, en nooit opgelost omdat er een kip-ei-stelling dreigt. Het woord wordt gebruikt voor schuine verbindingslatten of -balken tussen twee, meestal haaks op elkaar staande, houten delen van een constructie: het tweezijdig haaks afgezaagd latje in het frame van een stoel, de steun tussen de steel en de dwarse dubbel gepinde lat van de hooihark (de réék in Nuenen) of tussen de staander en de dwarsbalk van een gebint van het boerenhuis. En andere. Ik zei tegen Hannes: Ja dat zijn allemaal scheien, maar wat is dat nou eigenlijk: een schei? Ik was toen nog zo dom dat ik niet wist dat je zoiets niet kon vragen. Hannes raakte er ook een beetje door overstuur. Hij stond op, keek rond, pakte een stoel bij de leuning, kwam ermee naar me toe en zei: Kijk, dès 'n schèèj.

Jan van Bakel, 28 maart 2001.


janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.