|
VergeetboekVorige Entr'acte
Als ik het goed zie heeft Gerrit Achterberg het woord Vergeetboek twee keer gebruikt, eenmaal als titel van een bundel en eenmaal in het in die bundel voorkomende gedicht
Oud vergeetboek, dat ik opensla.
Goudgalon, onder de avond uit.
Levenloosheid van het proefstation.
Zwarte nacht. Over de sterren scheert
Op zijn handen komt de dood voorbij
met de lamp, de boeken en het brood, Natuurlijk staat het woord vergeetboek, als titel van de bundel, meer centraal in de gedachten dan comptabiliteit, maar als titelwoord staat dit laatste weer centraler bij de interpretatie van het gedicht. Hoewel het WNT het niet als trefwoord behandelt vindt men er toch de betekenis van comptabel. Het wordt gezegd van meestal ambtenaren en betekent "tot rekening en verantwoording verplicht". Van meet af aan introduceert het woord dus een zekere tegenstelling tot het begrip vergeetboek. Wat in het vergeetboek is geraakt valt daardoor in beginsel, of in elk geval feitelijk, buiten alles wat verantwoord kan worden. Maar we moeten ons niet in de war laten brengen door dat woord vergeetboek. Men zegt wel dat zulk een boek de dingen verzamelt die vergeten mogen worden (ook aldus in het WNT), maar dat ligt weinig voor de hand. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het dingen verzamelt die typisch niet vergeten mogen worden. Die men wel, met opzet en een gevoel van schuld, terzijde schuift, maar die toch telkens weer in de herinnering komen. Juist als ze weer in de herinnering komen wordt gezegd: ja, dat is in het vergeetboek geraakt. En men beseft dat dat eigenlijk niet zo zou moeten zijn. Wat vergeten is valt zo uiteen in twee categorieën : van onbelang en zonder betekenis enerzijds en belast met schuldgevoelens anderzijds. En het is deze laatste categorie waarvan men weet dat zij nog smeult in gevoelens van verantwoordelijkheid. De dichter is daaromtrent comptabel. Dat voor zijn gevoelens van schuld de droge, ambtelijke term wordt gekozen, is ten tweeden male een vorm van afstand nemen van wat het vergeetboek verbergt. Wat het gedicht behandelt is de confrontatie met de met schuld belaste, vergeten dingen. Dat is een angstwekkende zaak. De witte ooghoek van de tweede regel drukt dat uit. Nergens blitst het wit van ogen angstiger en panischer dan bij een schrikkend paard. Het oog spert zich al bij voorbaat van afschuw en angst, wetende of vrezende wat er gaat komen. Nog voordat het eerste blad is omgeslagen, want wie het blad omslaat en werkelijk de zaken in al hun afschrikwekkendheid opent zal Gods wijsvinger zijn. De strofen beschrijven de gebeurtenis der openbaring en confrontatie als in een vertraagde film. Oud vergeetboek, staat er. Dat heeft nog een beetje de klank van iets dierbaars uit een ver verleden. Goudgalon, onder de avond uit. Omfloerst van een zacht en gouden licht. Een licht zelfs dat de spoken van het verleden, de groene kruipende reptielen van de angst der herinnering, naar de achtergrond dringt. Kenmerkend voor het gedicht is het stijlmiddel van de korte, onbewogen, neutrale, afstandelijke notering met de kernwoorden: vergeetboek, ooghoek, goudgalon, levenloosheid, zwarte nacht. Het zijn, behalve ooghoek, allemaal epitheta van het vergeetboek, achtereenvolgens noties van vrees, maar daarnaast ook van rust, vrede in leegheid, berusting met het afgerekende, ja zelfs met de levenloosheid als van een proefstation en met de zwarte nacht. Ook de "zin" met het achteruit kruipen van de groene dieren hoort inhoudelijk bij deze reeks van kwalificaties. Deze reeks behelst de indruk, de toestand, de ervaring van de sfeer en de smaak van het totaal van de confrontatie met het vergeetboek. Daartegenover staan de gewone "zinnen" met scheert en komt voorbij. Dat zijn de twee beslissende gebeurtenissen bij de confrontatie: de over de sterren scherende vinger Gods die alles openbaart, toont en aanwijst. En dan tenslotte de voorbijkomst van de dood. Raadselachtig is eigenlijk dat Levenloosheid van het proefstation en met name dan dat proefstation. Zoëven is impliciet gesuggereerd dat het slechts functioneert als vergelijkingspunt maar dat gaat natuurlijk niet aan. Het moet een connotatie hebben die wezenlijk hoort tot datgene wat het vergeetboek presenteert. Het roept de herinnering wakker aan een proefstation, waar een koele eindafrekening tot stand komt. Een eindafrekening die over dood gaat maar die zelf ook dood is. Ik meen: de dood die tenslotte voorbijkomt, zoals in de laatste twee strofen aan de orde is. Het wijzen van Gods wijsvinger, die heenscheert over alles wat present is in het vergeetboek, heeft de voorbijkomst van de dood tot resultaat. Als hij het blad omkeert wordt die dood zichtbaar. Het is niet een gewone dood. Hij lijkt wel een pierrot. Hij is iets wezensvreemds, niet behorend tot de veilige afgeschermde werkelijkheid van het hier en nu, ver weg van dat vergeetboek. Hier in die warme kamer vol leven, met licht en brood en boeken. Dat voor alle dood en angst afgeschermde kristallen ei. Je kunt erin kijken, je kunt eruit kijken. Daarbuiten zie je die rare dood voorbijkomen, maar hier is alles veiligheid en leven. Hier zijt gij levend en levensgroot. Achterberg ten voeten uit. Met alles uit zijn leven als voelbare achtergrond. Maar ik kan het titelwoord niet anders verstaan dan als aangedaan door enige ironie. Jan van Bakel, 20 april 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|