Jan van Bakel.



Nazisme

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Er is al veel geschreven en gezegd over het lidmaatschap van Martin Heidegger van de Nazi-partij in 1933 en over dat kortdurende rectoraat van hem in Hitler-stijl in Freiburg. En altijd speelt daarbij, expliciet of impliciet, de gedachte en de vraag: hoe kan dat nou, zo'n man, zo'n filosoof, en dan die verdwazing? De zaak is uitgebreid aan de orde in Rüdiger Safranski, Martin Heidegger - Between Good and Evil (London 1998, 2e druk), en met name gaat de auteur na in hoeverre de filosofie van Sein und Zeit (1927) een stellingname inhoudt t.o.v. de maatschappelijke omgeving van het Dasein. De nauwgezette, brede analyse van de functie van de ethiek in zijn denken strekt zich uit over een reeks van bladzijden (158-159 e.v.). Safranski gaat niet mee met auteurs die alle ethiek aan die filosofie willen ontzeggen om iedere connectie met het Nationaal Socialisme maar te kunnen ontkennen (165). Hij meent dat Heidegger geen voorstander was van een pluralistische democratie, dat hij de Nationaal-Socialistische revolutie beschouwde als a collective breakout from inauthenticity en haar daarom aanhing. Maar hij concludeert tenslotte dat Sein und Zeit andere, minstens meer genuanceerde interpretaties toelaat, wat trouwens op onverdachte wijze ondersteund wordt door vroege Heideggerianen als Herbert Marcuse, Jean-Paul Sartre, Günther Anders, Hannah Ahrendt en Karl Löwitz (168).

We moeten niet uit het oog verliezen wat de feitelijke vraagstelling is. Niet: was Heidegger een aanhanger van het nazisme. Dat immers is buiten kijf. Terzijde gelaten in hoeverre hem dat moet worden aangerekend, want dat was ook al een zwaar punt bij zijn denazificatie na de oorlog. De vraag is of zijn filosofie nazistische kenmerken heeft. Dat ik de kwestie naar voren breng vindt zijn aanleiding in wat ik las van de hand van Theo de Boer (1932, sinds 1968 hoogleraar in Amsterdam) in De Verbeelding van het denken - Geïllustreerde geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie (Contact 2000, onder redactie van Jan Bor, Errit Petersma en Jelle Kingma). Ook voor deze auteur geldt de vraag of er een innerlijke band bestaat tussen Heideggers denken en het nazisme: Kleeft er aan zijn leer van het zijn, dat ons een tijdelijke 'lichtplek' toebedeelt, niet een inherente onverschilligheid voor de vragen van recht en onrecht? vraagt hij. Men fronst de wenkbrauwen: een inherente onverschilligheid voor X in de leer over Y? En moet je niet hooguit - en minder schoolmeesterachtig - spreken over een afwezigheid van dit of dat? En moet filosofie dan per se morele stellingen betrekken? Hij concludeert: Door de nadruk op de lokale waarheid van het zijn en de verworteling van het denken in het eigene , de Heimat, heeft Heidegger in elk geval geen affiniteit met het westerse liberalisme. Zijn filosofie is verwant aan het conservatief nationalisme in de politiek (blz. 348). Kort door de bocht, een stap verder dan Safranski gaat, een klap ongenuanceerder ook, volkomen incorrect wat de interpretatie van die verworteling aangaat en - grootste fout - een overhaaste vlucht in de veilige haven van de politiek correcte platitude.

Jan van Bakel, 20 augustus 2001.
janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.