|
Tweeërlei poëzieVorige Entr'acte
Als ik opmerkingen maak over poëzie moet u altijd in het oog houden dat u met een amateur te doen hebt. Iets objectiefs heb ik niet te bieden, want dat kan alleen berusten op wetenschappelijk onderzoek. Ik kan niets anders te berde brengen dan zomaar wat persoonlijke gedachten. Het idee bijvoorbeeld dat er tweeërlei poëzie is. In de poëzie gaat het bij de lezer altijd om herkenning van de eigen persoonlijke ontroeringen. Lezend speurt hij naar dingen die hem aangrijpen. Omdat het resultaat uiteraard bij ieder mens anders is en de waardering voor het gelezen gedicht daarmee staat of valt, moeten we onderscheid maken tussen mijn poëzie en poëzie van anderen. Ik praat altijd uitsluitend over mijn poëzie. Poëzie van anderen is niet slechter dan die van mij, maar daar moeten andere mensen over spreken. Omdat dat eigenlijk allemaal volkomen vanzelf spreekt heb ik het liever over een andere tweesoortigheid. Ik bedoel het volgende. Er is enerzijds poëzie die het menselijke leven met zijn ontroeringen uitdrukt in universeel verstaanbare en toegankelijke woorden. En anderzijds is er de minder toegankelijke, de duistere, de gesloten, de hermetische poëzie, die in als het ware autonome beelden aan zulke ontoeringen refereert. Je zou kunnen zeggen dat de eerste voert van ontroering naar poëzie, terwijl de tweede voert van poëzie naar ontroering. In beide gevallen gaat het vanzelfsprekend om dezelfde menselijke ontroeringen, de universele categorie die iedereen kent en die mensen tot mensen maakt. Beide soorten van poëzie kunnen tot mislukkingen voeren. De open poëzie mislukt als ze de herkenbare menselijke ontroering niet tot een poëtisch niveau weet te sublimeren. De hermetische poëzie mislukt als ze het autonome beeld niet herkenbaar weet te maken als universele menselijke ontroering. De eerste mislukking levert kitsch, de tweede zinledigheid. Toegevoegd moet worden dat een absoluut onderscheid tussen de ene en de andere soort van dichtkunst onmogelijk is en dat de vraag naar mislukking of niet behoort tot het eindeloze avontuur van het lezen van gedichten. Voor mij persoonlijk is het een open vraag of Achterberg toch niet hier of daar zodanige abstracties heeft gebruikt dat een interpretatie naar menselijke ontroering onmogelijk is geworden. Ik zal geen voorbeelden noemen, want voorshands behoren zulke gedichten tot de gerespecteerde poëzie van anderen. Ik weet niet of de kwestie speelt bij het gedicht van Achterberg dat Rutger Kopland onlangs citeerde:
Een lichaam, blind van slaap,
De dikke nacht houdt ons bijeen
Het is of ik de aarde tors. (Verzamelde Gedichten, Querido, Amsterdam 1963, blz. 474.) Een typisch voorbeeld van het tegenovergestelde, de open, toegankelijke poëzie, vormt (in het algemeen?) het werk van Ed. Hoornik. Bij hem is het gedicht gebaseerd op concrete dingen uit de dagelijkse ervaring, die in het vers haar poëtische lading krijgt. Ook tot beklemming toe. Ik kies als voorbeeld een gedicht dat ik om particuliere redenen nimmer meer zal vergeten:
Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken;
Niets kan ik doen, opdat zíj zal bereiken
Ik sluit het boek. Wij zitten naast elkaar;
't Is of ik in mijn eigen oogen staar, (Verzamelde Gedichten, Stols 's-Gravenhage 1950, blz. 167.) Jan van Bakel, 22 oktober 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|