|
SlobodanVorige Entr'acte
Van het artikel Slobodan in pyjama in de NRC (27-1-01 Z) krijg ik niet goed hoogte. Het is een soort boekbespreking - van Cees Banning en Petra de Koning - over Ik bewaakte Miloevic van Dragia Blanua, de gevangenisdirecteur in Belgrado. In die bespreking onder die rare titel wordt wat lacherig gedaan over de misschien wat al te menselijke kanten van de gevangene, maar dat die zo schaamteloos aan de orde komen brengt de lezer in verwarring. Het geneert hem. Klein-menselijke kanten belichten mag toch niet gebeuren in een lacherig sfeertje? En als die zaken aangeroerd worden is toch zeker de privacy in het geding? Je weet als lezer niet goed hoe je het hiermee hebt. Is de sfeer wel lacherig bedoeld? Wat betekent het tussenkopje: Had Miloevic nog wensen? Ja. Kon zijn vrouw komen om zijn bed op te maken? Ik weet het niet. Zulk een uitlating zou ik niet anders verstaan dan als tragisch. Als dat een wens is, uitgesproken door een kleingeworden mens - en klein is de mens toch als het leven zover is dichtgegaan dat zulke verlangens het enig overblijvende zijn - dan is lacherigheid toch schaamteloos? Dan verdwijnt toch naar de achtergrond, dat we hier eventueel met een misdadiger te maken hebben? Trouwens, een misdadiger? Dat is toch een sociale categorie, een sociologische categorie misschien zelfs? In de morele zin is een misdadiger alleen hij die iets doet tegen zijn eigen diepste overtuiging over wat goed en kwaad is. Maar hier hebben we toch niet met een misdadiger te doen? Hier gaat het toch om de kleingeworden mens? Als je een mens in kleinheid tegenkomt, wordt het toch onmogelijk hem als misdadiger te zien? De misdadiger is toch de vreemde, gehate andere, en de kleingeworden mens is toch de mens zoals wijzelf zijn? Ik begrijp het niet. Een paar citaten, letterlijk naar de bron naar het schijnt: Ze praatten over vroeger. Miloevic nam uit zijn zak zeven papieren bootjes en vroeg zijn schoondochter of zij het aan de kleine Marko wilde geven. Marko is zijn kleinkind. Als u een kleinkind hebt zal de lacherigheid u vergaan, dat beloof ik u. Marija, lieverd, zei Miloevic [...] Ik ben tevreden zolang het goed gaat met jou, je moeder, kleine Marko en onze Marko. Deze laatste zijn zoon. Geen trots, geen hoogmoedige pose. Geen dwaze halsstarrigheid of hardnekkig streven naar het boze. Geen ander oogmerk dan het geluk van enkele geliefden. Ik zie geen aanleiding of zelfs maar mogelijkheid om hier bedrog en onoprechtheid te vermoeden. Eerder een ingekeerd man, die zich vastklampt aan het enige dat hem nog waarlijk geluk kan brengen. Heeft hij ooit andere dingen nagestreefd? Waarschijnlijk wel. Voor zichzelf? Ik kan het niet geloven als ik zulke dingen lees. Hij zal verdwaasd zijn geweest, opgevoed in vreemde theorieën en ideologieën. En hij zal daarvoor gevochten hebben op een wijze die zijn omgeving van hem verwachtte. Ik weet niet zeker of zoiets niet ook voor mijzelf geldt, ook al heb ik nooit voor de keuze gestaan om voor een heel volk een verachtelijk middeleeuws ideaal na te streven. Is dat mijn verdienste? Ik betwijfel het ten zeerste. Heeft hij zich dan niet vergist? Inderdaad, deerlijk, denk ik. Je moet medelijden met hem hebben. Jan van Bakel, 28 oktober 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|