|
Taalkunde bij pagina tweeVorige Entr'acte
Pagina twee is de zwakke pagina van de krant. Het is de pagina der relaxatie : de kop is eraf, en als die goed was heeft de lezer vertrouwen genoeg om door te gaan. Het kan nu wel even. Die pagina twee moet je dus met argusogen lezen. Althans van de NRC. Althans vandaag. Vooreerst dat artikeltje over Lucht gaat niet vooruit. Ik verwachtte een gloednieuwe aether-achtige theorie over lucht : alles beweegt er zich in, maar zijzelf is onbeweeglijk. Maar het bleek heel wat anders te zijn : de kwaliteit van de lucht is niet aan het verbeteren. Het bracht mij tot de, althans voor mij enigszins verrassende conclusie, dat de kop boven een artikel je niet vertelt waarover het gaat, maar dat integendeel de inhoud van een artikel je de juiste interpretatie van de kop levert. Met die taalkundige wijsheid ben ik begonnen aan Met zijn allen op zoek naar Marc van Merel Dado. Er staat een foto boven waarop een vrouw met een zware, lange stok in de handen. Zij waadt door gras en je krijgt de indruk dat ze een evenwichtsbalk hanteert. Op de achtergrond zijn nog drie andere personen bezig. Het onderschrift luidt : Miriam Spriet kamt een Brabants bos uit op zoek naar haar vermiste man. (Foto NRC Handelsblad, Rien Zilvold). Het ging blijkbaar om : Marc Spriet (43). Maar waarom nou weer in een Brabants bos? Het Moretiusbos en het Domein van Thillo bij het Brabantse Putte. Twee Brabantse bossen dus zelfs. Vorige week woensdag toen één van zijn zoons uit school kwam was hij (Marc) niet thuis. De moeder was door een enstige ziekte van een andere zoon in het ziekenhuis. Daarom moest het zoeken blijkbaar effe wachten. Maar het werd wel een vrolijke onderneming, hoewel je dat op de foto niet zo direct ziet. Met name blijven de liters niet opgedronken cola en een zak overgebleven krentenbollen buiten zicht. En toch ging het om vijfenveertig vrijwilligers en een handvol agenten die waren komen helpen. Stel je eens voor hoe groot de kolonne met cola en krentenbollen bij de aanvang was. Een vriendin van een collega van Marc, Karin Arnouts, vond het niettemin net een survivaltocht. Haar allereerste zeker. De zoektocht leverde een lege fles op (allicht, zou je zeggen), een fiets, een emmer, een jerrycan en een zakdoek. Gelukkig dat de krant dat allemaal vermeldt. Anders gaan zulke details weer verloren. En daar krijg je later maar heibel over. Denk maar aan dat rolletje. Hoe weinig Marc gemist werd wordt niet verheimelijkt : Toch wist het gezelschap de sfeer erin te houden. Miriam : "We waren niet bang en er is heel wat gelachen hoor. Het verdriet komt later denk ik pas" Zij zal bedoelen : "Het verdriet komt later pas, denk ik". Maar ik denk dat dat erg optimistisch is. Of moet zijn dat ze Marc bedoelt, als die het overleeft en de krant goed bewaard wordt. Ik heb het bruine vermoeden dat er met dit verhaaltje, ook taalkundig, wel wat aan de hand is. Maar waar het mij eigenlijk om ging is dat altijd weer interessante artikeltje De overtuiging. Ook van Merel Dado. Ik moet daarover een kleine taalkundige beschouwing kwijt. Ook weer stammend uit mijn argusoog voor taalbederf, als ik dat zo mag zeggen. Ik lees : Voor de Nederlandse Jehova's getuigen is "de tijd van het einde" ook begonnen. De woordgroep Jehova's getuigen (genitief plus substantief) is structureel gelijk aan die van Gods toorn. Semantisch is zulk een groep "bepaald". Dat wil zeggen : de betekenis is de toorn van God, de getuigen van Jehova. (Of ook, voor de volledigheid : de toorn Gods, de getuigen Jehova's). Dat wil zeggen dat de Jehova's getuigen fout is en zelfs, dat de voorbepaling Nederlandse niet deugt. Zoals je ook niet kunt zeggen de dikke vaders boeken. Als je dat Nederlandse om één of andere reden wilt toevoegen ben je veroordeeld tot de Nederlandse getuigen van Jehova of de Nederlandse getuigen Jehova's. Verderop in de tekst wordt gesproken over De Jehova's en dat is weer een heel apart geval op zichzelf. Vergelijking met de vaders - met de bedoelde betekenis "die van vader" - is in het Nederlands uitgesloten. Wie opmerkt dat het eerste intussen toch algemeen gezegd wordt - en niet bedoelt : als meervoud en met betekenisverdichting - levert mij het bewijs dat het hoog tijd is er eens wat van te zeggen. Maar ik kan niet laten er het volgende aan toe te voegen. In mijn Brabants dialect spraken wij kinderen over de ons moederze, bijvoorbeeld als antwoord op de vraag : wieze schoen zin dè?. Die vormen moeten vergeleken worden met de Anna's (die van Anna), de Toone (die van Toon) en dus ook de onze Janne (die van onze Jan). De moederze beschouw ik als een "verbogen" vorm van een theoretisch te verwachten, maar niet bestaand, de moeders voor "die van moeder". En dito de vaderze (die van vader). Maar het Nederlands heeft het, geremd als het wordt door de controle van de officiële taalcultuur, zover nog lang niet geschopt. N'en déplaise Merel Dado. Jan van Bakel, 2 november 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|