|
De premier van PolderlandVorige Entr'acte
Deze keer citeer ik sans gêne want wat in officiële overheidspublicaties wordt bekendgemaakt is uiteraard voor en van het gehele volk. En bovendien stond het weer op pagina twee (NRC 20-11-01).
Door weer en tegenwind, het lange lijf gebogen
De man past bij dit land, gewoon zijn, doen wat moet De eerste volzin bestrijkt bijna het gehele eerste kwatrijn, De held wordt ten tonele gevoerd zoals hij algemeen geacht wordt zich dagelijks naar zijn werkzaamheden te begeven, kromgebogen zoals de eenzame fietser over zijn stuur, en met verbetenheid. De kwellende oorzaak van de aldus levendig geschetse wijze van voortbewegen wordt kort, duidelijk en snel toegevoegd, met een meesterlijke, schilderachtige penseelstreek tussendoor : zwaar zijn de tas en fiets. Niet zoals ieder ander zou hebben gezegd de tas en de fiets, nee, veel klemmender als een sterke natuurlijke eenheid van zwaar belastende zwaarte : de tas en fiets. En direct daaraan toegevoegd dat onthullende zoon van een timmerman. We moeten daarbij misschien niet direct de associatie met Jezus volgen, maar het is wel een symbool van eenvoud, ambachtelijke ernst, toewijding en bescheidenheid. En aldus gekarakteriseerd wordt zijn bestemming gereleveerd. De dichter kiest daarvoor niet de allertriviaalste aanduiding en er spreekt ook enige onzekerheid uit zijn woorden : wellicht op weg naar iets / dat hoger is dan nu. Daarbij moeten we denken aan "het hier en nu", het allesomvattende triviale "NU". En dus aan iets wat hoger is dan al dat eenvoudige, zware en vermoeiende dat gesuggereerd wordt door die afmattende tocht met tas en fiets naar het werk. De tekst gaat verder met Nooit heeft hij licht gewogen / dit stroeve, stroeve land waar hoog niet wordt gevlogen. Meesterlijk uitgedrukt. Wat hij zwaar zou kunnen wegen is natuurlijk zijn verantwoordelijke werk; dat zou gewoon zijn. Maar voor zijn ambt zou dat schromelijk ontoereikend zijn. De dichter grijpt naar het maximale wat hem tot last zou kunnen zijn maar waaraan hij toch ook uiteindelijk niet zwaar tilt dit stroeve, stroeve land. De zwaarte van dat land wordt vervolgens nog symbolisch versterkt door de toevoeging waar hoog niet wordt gevlogen. Hoogvliegendheid immers is bijna te identificeren met ongewichtigheid. En subtiel is ook de woordvolgorde hoog niet in plaats van het minder pregnante niet hoog. Achter de vijfde regel moet natuurlijk een komma staan. Ik hoop dat de handelingen die in elk geval plaatsen, want zonder dat leesteken komt een polder waar je kijkt om het zo eens te zeggen in de lucht hangen. We moeten immers begrijpen dat dat stroeve land een polder is waar je kijkt. Meesterlijk dat de dichter deze taalvorm kiest in plaats van een polder, overal waar je maar kijkt. Zeer verrassend. En de verrassingen zijn niet van de lucht : daar verder zien brengt niets. Ook hier weer niet het alledaagse niets brengt. Ook treffend is het woord daar in deze samenhang. Omdat we "daar" moeten begrijpen als "waar" hebben we hier een mooie toepassing van een archaicon (een verouderde taalvorm). We kunnen verstaan : "als je daar verder probeert te kijken dan je neus lang is brengt dat niets teweeg, levert dat geen resultaat op". Omdat je ook zou kunnen denken aan : "omdat verder zien nou eenmaal niets oplevert" hebben we hier een fraaie tweeduidigheid die aan het sonnet in zulke details een ongekende ruimte en weidsheid verleent. En wat te denken van Wie deze wortels heeft, krijgt nooit iets expliciets? "Deze wortels"? denkt de lezer. Maar hij begrijpt aldra dat daarmee verwezen wordt naar de timmerman, de polder, het vlakke land en de cultuur die daar alles bepaalt. De ingeborene in die wereld krijgt natuurlijk nooit iets expliciets. Hij gaat er nooit expliciet uitzien, krijgt nooit expliciete kenmerken, nooit het kenmerk van explicietheid. Wat expliciet is openbaart zich met een onthutsende en dus teleurstellende, kale duidelijkheid. Dat is een beeld dat niet past bij de zwoegende eenvoud van de held. We moeten, in verband met de onmiddellijk volgende woorden, begrijpen dat explicietheid nauw verwant is aan grote en ijdele gebaren. Je zou het tegendeel denken, want wat expliciet is heeft de raadsels afgeworpen en openbaart zich klaar en duidelijk en dus in alle eenvoud. Maar nee, explicietheid is hoogmoed. Het stugge pogen, dat is de bescheidenheid van de polder. Het sextet is door zijn eenvoud en doorzichtigheid een magistraal hoewel indirect beeld van de bezongen held. Wat denkt u bijvoorbeeld van zo'n onconventionele uitdrukking als geen stappen ver vooruit? En dan dat treffende daar kom je verder mee / maar hoger niet, noch diep? Dat is zo pregnant gezegd dat je als lezer van deze poëzie werkelijk ernstig wordt aangesproken en aan de hoogste eisen moet voldoen. Ik beschouw dat als een kwaliteit, zonder meer. Bondiger en treffender dan de werkelijkheid is kaal kan toch bijna niet? Zwak vind ik eigenlijk de plaatsing van de beide laatste regels. Die zouden door een witregel van het voorgaande gescheiden moeten zijn. Hier immers kiest de dichter tegenover de held de directe aanspreking, gepaard met de fraaie epitheta waar nodig warm van taal / en wars van al het graaien. Niet zo maar warm van taal, maar waar nodig. En dit laatste kan of moet opgevat worden als ook betrekking hebbend op het tweede : wars van al het graaien. Wel vol lof dus, maar toch met een blijvend kritisch oog voor de nuance. Wim de Boer is van GroenLinks. En ziet u ook de meesterlijke dichterlijke vrijheid met het metrum in de laatste regel? En ook hier weer de flits van de plotseling optredende enigszins "moeilijke" verwijzing naar het polderland met het woord daar. Door die figuur weet de dichter op het allerlaatste einde op uiterst subtiele wijze het accent toch weer te verleggen van de held naar het land. Waar hij niet zomaar premier was, maar de premier. Waarom ik dit opschrijf, terwijl u het allemaal net zo goed kunt vaststellen als ik? Omdat ik niet de gelegenheid voorbij zou willen laten gaan om een lovende - en misschien wel de eerste - analyse te plegen van het eerste sonnet in de geschiedenis van het Nederlands dat staatkundige relevantie heeft, ja, dat een staatkundig feit is. En wat 'n sonnet. En dus wat 'n feit. Jan van Bakel, 21 november 2001.
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|