Jan van Bakel.



Fataal adagium

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.


Een aantal jaren geleden heb ik met een vriend een breedvoerige schriftelijke discussie gevoerd over het boek van Willem Grossouw Alles is van U, beter gezegd over hetgeen de schrijver daarin over zichzelf vertelt in samenhang met zijn afscheid van de priesterlijke stand, het aangaan van een huwelijk en alles wat hij daarbij ondervond van de zijde van Rome en de kerkelijke overheid hier te lande, in het bijzonder kardinaal Alfrink. Ik was vol onbegrip voor het feit dat Grossouw, ondanks alle rondweg hondse beledigingen, toch bleef hechten aan de kerk. In de tussen mijn vriend en mij gewisselde brieven was ook ter sprake gekomen, dat veel wat in de kerk verschijnt stamt uit waardevolle andere tradities en dat de aanhankelijkheid van Grossouw eerder door die inhoud werd gemotiveerd dan door christendom en kerk op zichzelf. Een fragment uit een brief van mijn hand :

    Maar zie ik het nou verkeerd als ik zeg: als werkelijk alles wat het Christendom maakt tot respectabele wereldgodsdienst eigenlijk al aanwezig was in alle respectabele beschavingen van heidense signatuur, zou dat dan niet, juist voor een intellectueel denker met een hoge moraliteit, reden moeten zijn om afscheid te nemen van de primitieve, eng denkende kliek van de romeinse curie en de hele kerk die daaraan vastzit? Uit wat je schrijft begrijp ik ook, dat de oplossing, het perspectief van misschien toch, hoewel later, veel later, nog een mogelijkheid van ware menselijke vrijheid ook in Rome, dat dat ook jouw eigen diepste wens is. Je spreekt het niet rechtstreeks uit maar ik meen je wel te verstaan Daarvoor heb ik wel respect, uiteraard, maar tevens word ik er eindeloos wanhopig van. Waarom kan een mens aan deze diepste maar absoluut onvervulbare wensen zo reddeloos overgeleverd zijn? Wie zei dat ook weer: Ich hab' meine Sache auf nichts gestellt? Een mens zou, zonder de ijdele troost van welke leer of verlossing ook, zichzelf moeten zijn en met waardigheid zijn einde aldus tegemoet durven zien.
Waar het mij vandaag om gaat is niet zozeer de opstelling van Grossouw - hoewel ik die nog steeds absoluut niet begrijp - als wel de reactie van mijn gesprekspartner op de laatste volzin. Hij schreef in zijn antwoord dat iemand die zoiets schrijft :
    ... die is niet zichzelf. Men moet hieruit besluiten dat au fond bij (of tegenover) zo iemand geen sprake kan zijn van werkelijk vrije meningsuiting en gedachtewisseling. Zo iemand gaat nl. uit van vooropgezette uitgangspunten als absolute waarheid of geloof. Men kan met hem geén waar gesprek voeren.
Dat was wel even schrikken. Weer iets wat ik absoluut niet begreep. Of begrijp. Dat iemand een uitspraak waar het woord zou in voorkomt, waar iets wordt uitgesproken als een verre, ijdele, onvervulbare wens, dat zo iemand daardoor gediskwalificeerd zou zijn voor iedere vrije gedachtewisseling, omdat hij een alles blokkerend uitgangspunt opwerpt als absolute waarheid, als een geloof. Ik heb o.a. geantwoord:
    Als ik moet lezen dat mijn uitspraak: Een mens zou, zonder de ijdele troost van welke leer of verlossing ook, zichzelf moeten zijn en met waardigheid zijn einde aldus tegemoet durven zien wordt opgevat als verabsoluterend en als berustend op vooropgezette uitgangspunten, op absolute waarheden en geloof, terwijl het hoogstens de belijdenis is van het inzicht dat nergens een zekerheid bestaat die ons kan troosten, dan mislukt inderdaad alles wat ik opschrijf.
Sindsdien, en dat is nu drie jaar, hebben wij elkaar niet meer geschreven of gesproken of gezien.

Jan van Bakel, 18 februari 2002.

janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.