|
Fataal adagium
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar hoofdmenu.
Een aantal jaren geleden heb ik met een vriend een breedvoerige schriftelijke discussie
gevoerd over het boek van Willem Grossouw Alles is van U,
beter gezegd over hetgeen de schrijver daarin over zichzelf vertelt in samenhang
met zijn afscheid van de priesterlijke stand, het aangaan van een huwelijk en alles
wat hij daarbij ondervond van de zijde van Rome en de kerkelijke overheid hier te lande,
in het bijzonder kardinaal Alfrink. Ik was vol onbegrip voor het feit dat Grossouw, ondanks
alle rondweg hondse beledigingen, toch bleef hechten aan de kerk. In de tussen mijn vriend
en mij gewisselde brieven was ook ter sprake gekomen, dat veel wat in de kerk
verschijnt stamt uit waardevolle andere tradities en dat de aanhankelijkheid van
Grossouw eerder door die inhoud werd gemotiveerd dan door christendom en kerk op zichzelf.
Een fragment uit een brief van mijn hand :
Maar zie ik het nou verkeerd als ik zeg: als werkelijk alles wat het Christendom
maakt tot respectabele wereldgodsdienst eigenlijk al aanwezig
was in alle respectabele beschavingen van heidense signatuur,
zou dat dan niet, juist voor een intellectueel denker met een
hoge moraliteit, reden moeten zijn om afscheid te nemen van
de primitieve, eng denkende kliek van de romeinse curie en de
hele kerk die daaraan vastzit? Uit wat je schrijft begrijp ik
ook, dat de oplossing, het perspectief van misschien toch, hoewel
later, veel later, nog een mogelijkheid van ware menselijke
vrijheid ook in Rome, dat dat ook jouw eigen diepste wens is.
Je spreekt het niet rechtstreeks uit maar ik meen je wel te
verstaan Daarvoor heb ik wel respect, uiteraard, maar tevens
word ik er eindeloos wanhopig van. Waarom kan een mens aan deze
diepste maar absoluut onvervulbare wensen zo reddeloos overgeleverd
zijn? Wie zei dat ook weer: Ich hab' meine Sache auf nichts gestellt?
Een mens zou, zonder de ijdele troost van welke leer of verlossing
ook, zichzelf moeten zijn en met waardigheid zijn einde aldus
tegemoet durven zien.
Waar het mij vandaag om gaat is niet zozeer de opstelling van Grossouw - hoewel
ik die nog steeds absoluut niet begrijp - als wel de reactie van mijn gesprekspartner
op de laatste volzin. Hij schreef in zijn antwoord dat iemand die zoiets schrijft :
... die is niet zichzelf. Men moet hieruit besluiten
dat au fond bij (of tegenover) zo iemand geen sprake kan zijn van werkelijk vrije meningsuiting
en gedachtewisseling. Zo iemand gaat nl. uit van vooropgezette uitgangspunten als
absolute waarheid of geloof. Men kan met hem geén waar gesprek voeren.
Dat was wel even schrikken. Weer iets wat ik absoluut niet begreep. Of begrijp. Dat iemand een uitspraak waar
het woord zou in voorkomt, waar iets wordt uitgesproken als een verre, ijdele, onvervulbare wens,
dat zo iemand daardoor gediskwalificeerd zou zijn voor iedere vrije gedachtewisseling, omdat
hij een alles blokkerend uitgangspunt opwerpt als absolute waarheid, als een geloof.
Ik heb o.a. geantwoord:
Als ik moet lezen dat mijn uitspraak: Een mens zou, zonder de ijdele troost
van welke leer of verlossing ook, zichzelf moeten zijn en met waardigheid zijn einde aldus tegemoet
durven zien wordt opgevat als
verabsoluterend en als berustend op vooropgezette uitgangspunten,
op absolute waarheden en geloof, terwijl het hoogstens de belijdenis is van het inzicht dat nergens een
zekerheid bestaat die ons kan troosten, dan mislukt inderdaad alles wat ik opschrijf.
Sindsdien, en dat is nu drie jaar, hebben wij elkaar niet meer geschreven of gesproken of gezien.
Jan van Bakel, 18 februari 2002.
janvanbakel.nl Terug naar boven Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|
|