|
NietzscheVorige Entr'acte
Eigenlijk zou ik al dat werk zelf van die filosoof, liefst nog in het Duits natuurlijk, willen lezen, liever dan Nietzsche, Een biografie van zijn denken van Rüdiger Safranski (Uitgeverij Atlas, 2000) van letter tot letter en met pauzes om erover door te peinzen, in een proces van maanden dus, in mij te laten doorsijpelen. Also sprach Zarathustra is eigenlijk het enige dat ik van hem las, maar dat is meer dan een halve eeuw geleden. En verder, over hem, die studie van Gerard Brom, Nietzsche's Antichrist (KNAW 1946), waarvan de hoogleraar de presentexemplaren uitdeelde aan de bezoekers van zomaar een college voor Neerlandici in mijn eerste studiejaar. Intussen lees ik in boekhandels hele alinea's uit werk van Nietzsche, met verbazing meestal vanwege het lyrische karakter van zijn betoogtrant, en met de verbijsterende gedachte hoe ik zelf door die literatuur zou kunnen komen tot dat betrekkelijk overzichtelijke totaalbeeld dat Safranski levert. En dat moet toch het doel zijn. Lezing, ook van filosofisch werk, heeft natuurlijk wel zijn sensatie in de actuele schouwing van de gedachten die bij je binnendrijven, niet anders dan de aanschouwing van een werk van beeldende kunst. Ook dat hoef je later niet tot in details nauwkeurig voor je geestesoog te kunnen reproduceren. Het gaat om een veelal vage herinnering achteraf, maar zeer zeker ook om de sensatie van het actuele waarnemen. Maar een geordend totaalbeeld, ik denk niet dat ik dat zou bereiken. En daarbij komt dat ik natuurlijk te laat over zo'n karwei speculeer. Een bijzonder aspect aan de inzichten die Safranski biedt is de vraag die in mij wordt opgeworpen, wat of dat nou eigenlijk is waarvan we de biografie lezen: Nietzsches denken. Natuurlijk, het denken van Nietzsche. Maar hoe is dat categoriaal gekenmerkt? Is dat filosofie? Wat voor filosofie is dat dan? Is alle denken van iemand altijd filosofie, wanneer het niet evident wiskunde is of betrekking heeft op wat we gewend zijn wetenschap te noemen? Hoe moet denken gekenmerkt zijn om filosofie genoemd te kunnen worden? Gaat het misschien, eerder dan om het object of de methode van het denken, om een gerichtheid van de denker, een intentie bijvoorbeeld om over alles de waarheid te achterhalen, voor zover dat niet geschiedt langs wegen van wetenschap of geloof? Waar Nietzsche zich mee bezighoudt is voor een groot deel de mens - natuurlijk - tegen de achtergrond van de, veelal zelfs Duitse, cultuurgeschiedenis. De wil tot macht, het Jenseits von Gut und Böse, en alles wat je maar tegenkomt, gaat om maatschappelijk-culturele processen en stellingnames. Niet dus om hoe de dingen zijn, maar om hoe de mens de dingen moet zien en manipuleren. Nietzsche is een fenomenoloog avant la lettre, zegt Safranski, maar daar ligt voor mij nou net het probleem. Je kunt wel zeggen dat wij niets tot onze waarneming en beschikking hebben dan de verschijnselen, maar ik heb er altijd moeite mee om de fenomenologie anders te verstaan dan als een schamel, ontoereikend alternatief voor de ware werkelijkheid die de verschijnselen onderbouwt. Ik ben dus kennelijk zo'n onverbeterlijke metafysicus, iemand voor Plato en Schopenhauer dus. Tussen haakjes, dat ben ik altijd geweest, bedenk ik nou. Eén van mijn vroegste excursies op dit terrein was de lezing van Dr. J. Peters, Metaphysica, Een systematisch overzicht (Spectrum, 1957). Met alinea's als In deze eindige oneindigheid schijnt een tegenspraak te liggen. Deze hebben we in een eerste antwoord opgelost door behalve de contradictorische oppositie van zijn en niet-zijn (die dus eigenlijk geen oppositie meer is) de relatieve oppositie (en betrekkelijke identiteit) te aanvaarden van dit zijn en dit wezen, die samen dit zijnde constitueren. Het 'uit zich' oneindige zijn kan ver-eindigd aanwezig zijn, doordat het, als het 'eigen zijn' van dit zijnde, een conditie aanvaardt: het wezen als mate van zijn (blz 124). Ik was vroeger kennelijk nog betrekkelijk krachtig van geest, want ik ben er - gelukkig - niet aan te gronde gegaan. Anders dan, zegt men, de gerespecteerde en beklaagde auteur. Maar ik blijf, ook thans, wel zitten met de vraag wat er eigenlijk zo boeiend is aan Nietzsche. Want boeiend is het, van bladzijde tot bladzijde, van zin tot zin. Ik kan het niet laten om, zomaar ergens geplukt en hier buiten veel verband, iets van Safranski te citeren: "Maar betekent dat niet dat de mens met het bewustzijn als met een ziekte is geslagen? Is het natuurlijke zijn in de spiegel van het bewustzijn dan eigenlijk nog wel uit te houden? Is het bewustzijn toch niet iets noodlottigs? (Volgt een citaat uit Schopenhauer als Erzieher.) En Safranski vervolgt: Het bewustzijn huivert bij deze aanblik als het uit de bevangenheid ontwaakt en verlangt terug naar de 'onbewustheid van de drift'. Is het voor de dagelijkse bezigheden niet beter 'niet tot bezinning te komen'? Zo is het." (Blz. 105, met citaten uit hetzelfde werk van Nietzsche). Lezers van mijn Entr'actes zullen zich herinneren dat ik bezwaar maakte tegen een opstel van Ger Groot onder de titel "Een oogje toe", waar hij dezelfde mening is toegedaan. We moeten de waarheid niet verkwanselen, ook al heeft dat rampzalige gevolgen. Beter: ook al openbaart zij onze rampzaligheid. Jan van Bakel, 14 maart 2002. janvanbakel.nl Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
|