Jan van Bakel.



Verdriet

Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief Entr'actes
Terug naar Hoofdmenu


Er is vaak niet veel nodig om de gedachten op gang te brengen. In het bijzonder als er binnen vijfendertig woorden iets vreemds gebeurt. Bijvoorbeeld aldus:

    Later leerde ik pas dat muziek vooral mooi is en je raakt, als zij triest is. Misschien zoeken we die droefenis, omdat ons eigen leven dan altijd weer een bron van vreugde en geluk lijkt.
Ik bedoel de wending van diepe, bijna bij verrassing gevonden waarheid naar haar tegendeel. Leugen? Vergissing? Bedrog? Dwaling? Het zijn woorden van René Appel in een stukje over Lucinda Williams (NRC M, mei 2002, blz 71). Maar dat onderwerp doet er eigenljk niet zoveel toe. De eerste uitspraak frappeert om verschillende redenen. Natuurlijk vanwege die ontdekking dat het de ware aard van muziek is het menselijk verdriet bloot te leggen. Ja zelfs het menselijk verdriet te zijn. Alle andere muziek, ontaarde muziek moet je denken, kan naar het schijnt niet veel meer zijn dan een wufte vlucht voor haar eigen diepste betekenis. Of een onbezonnenheid, een jeugdige oppervlakkigheid, die later overwonnen zal worden. Later, zoals het voor de spreker ook in een later pas duidelijk werd, na een jeugd die nog niet tot inzicht was gekomen. Het feit dat die ontdekking inderdaad zich niet van meet af aan voordoet bij wie naar muziek begint te luisteren, maar pas later, zonder geleidelijke voorbereiding door peinzen en luisteren, zich plotseling manifesteert, dat feit op zichzelf is ook iets verdrietigs, vooreerst omdat iedere openbaring van verdriet zelf ook weer, of eigenlijk pas echt, verdriet is, maar bovendien omdat het plotseling veranderde inzicht het abrupte afscheid betekent van een soort jeugdige onschuld. Zo'n hoop waarheid van levensbelang in één eenvoudig zinnetje. En dan die tweede zin. Het is bijna niet te overzien welk een schromelijke misvatting en wanbegrip zich daarin, plotseling en volkomen onverwacht, manifesteert. De beide uitspraken lijken de meest tegenstrijdige die zich maar laten denken. Ja het komt me voor, dat de tweede zin van alles wat op de eerste zou kunnen volgen de meest onwaarschijnlijke is.

Het lijkt boven iedere twijfel verheven, dat de confrontatie met de droefheid van de muziek onmogelijk ontzenuwd kan worden door een geruststellend besef dat ons eigen leven een bron van vreugde en geluk zou zijn. Het ervaren van triestheid, bijvoorbeeld van muziek, is namelijk in wezen niets anders dan juist de overweldiging door het inzicht in de diepten van het eigen verdriet. Verdriet is altijd eigen verdriet. Verdriet van anderen kan alleen als verdriet ervaren worden door de toeschouwer wanneer het zijn eigen verdriet is geworden, beter gezegd blijkt te zijn. In andere vorm dan als het eigene is verdriet non-existent. En al helemaal ondenkbaar is het, en wel juist om die reden, dat wij de droefheid zouden kunnen zoeken met het oog op een dieper ervaren van het eigen geluk. Het is onmogelijk op het moment van de overweldiging door verdriet ook maar een schim van een herinnering aan geluk te ervaren. Ervaring van verdriet laat eenvoudig geen geluk in het bewustzijn toe. Wel is het mogelijk je tranen te drogen als je beseft dat er geen alternatief voor het leed is, dat het helaas gedragen zal moeten worden, dat dat ons lot is en dat wij in staat zijn het te dragen ook. Dat dat dragen zal duren, en dat daarin een zekere troost is gelegen. Maar troost is geen geluk. Troost, integendeel, is juist besef van leed, zij het onder het aspect van zijn onontkoombaarheid en van zijn draagbaarheid.

Weet u dat ik me altijd een beetje geneer als ik zulke dingen opschrijf? Het lijkt erop dat ik iets van gewicht schrijf, maar het is eigenlijk zo simpel als wat. Je hoeft er niks voor te weten. Een beetje nadenken, iets nagaan bij jezelf. En dat kunt u net zo goed als ik. Maar u had misschien dat stukje van René Appel niet gezien.

Jan van Bakel, 25 mei 2002.
janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven