Boudewijn Büch


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Als ik nu, na zijn dood, de details lees over Boudewijn Büch, zijn persoon meer nog dan zijn leven, dan word ik overvallen door droefheid. Is dat melancholie, is dat meelijden, is dat ontroering door zijn persoon en karakter, is dat zwartgalligheid, is dat sentimentaliteit? Is dat herkenning? Ik weet het niet en ik moet zeggen dat dat ook eigenlijk allemaal theoretische noties zijn. Rationaliseringen over confrontatie met een leven dat uiteindelijk een handvol leed was. Een tijdvol leed. Boudewijn Büch heeft dat, behalve in bepaalde interviews - en ik doel nou op dat met Frits Abrahams en de manier waarop deze erover sprak in zijn column in de NRC (25 nov. 2002) - eigenlijk systematisch en toneelmatig naar een andere dimensie gespeeld. Niet naar de achtergrond. Want een definitieve en totale herinterpretatie vandaag maakt de werkelijke betekenis van zijn leven en werk tot een absoluut en onherroepelijk eindfeit: een eindeloos bestreden, gecultiveerde, gesublimeerde, veronduidelijkte ellende. De overwinning daarop, die niet kon plaatshebben zonder een allereerlijkste bevestiging en feitelijke realisering ervan in alles wat hij deed en schreef. Een schijnoverwinning. Een spel met allerlei wat het tegendeel leek van dat andere, dat wezenlijke. Een spel dat zoveel meer en zo heel anders moest zijn dan wat je gewoonlijk aantreft bij een artiest, een zonderling, een schrijver, een dichter, een columnist, een romancier, een verzamelaar, een reiziger, een fantast. We noemen zo iemand veelal een psychiatrisch patiënt. Hij zat dan ook al in een jeugd-psychiatrische inrichting. Wij weten met zulke mensen - zulke kinderen - geen raad en vluchten in theorie en terminologie. En als ze ouder worden kijken wij ernaar, niet begrijpend. En scheppen en versterken zo hun vervreemding. We praten er geleerd over. Over het feit dat ze zich steeds weer verlaten en verraden voelen. "Willen ze hem dat nou óók al afnemen?" vraagt Büch aan Frits Abrahams.

En als ze sterven staan we daar met onszelf. Weer een mens die we niet konden helpen. Of althans: die we niet hebben geholpen. Het is iemands kind geweest. Ook het mijne, blijkt nu.

Jan van Bakel, 25 november 2002

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven