Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
U hebt mij wel eens eerder iets over moraliteit horen zeggen. U zult zich herinneren dat ik beweerde
dat een omschrijving van de begrippen goed en kwaad niet mogelijk is, omdat er niets
anders te produceren valt dan tautologieën. En dat meen ik nog steeds. Daarom kan ik rustig beginnen
met een uitspraak als: dieren weten net zo goed als wij mensen wat goed en kwaad is. Daarmee bedoel ik
het volgende. Wanneer je het gedrag van de dieren waarneemt en je reflecteert over de zin van wat ze doen,
dan kom je altijd tot de conclusie dat hun daden begrijpelijk worden wanneer je aanneemt dat ze iets
nastreven wat goed voor ze is. Anders gezegd: wanneer je aanneemt dat ze naar het goede streven wordt
zowat alles wat ze doen begrijpelijk. Met het kwade is het andersom gesteld: je ziet ze bepaalde dingen of
gebeurtenissen vermijden en je kunt dat begrijpen als de vertolking van het ontwijken van iets kwaads.
Meestal is dat wat ze nastreven en vermijden ook vanuit onze eigen innerlijke kennis van goed en kwaad
als goed en kwaad te interpreteren, zodat je kunt zeggen dat we het moreel met ze eens zijn. Maar daarbij
rijzen er problemen. Wie waarneemt dat een baviaan een jong hertje vangt en het levend begin te
verscheuren en te verslinden wordt door afgrijzen bevangen. We hebben de keuze: we noemen het kwaad wat
dat dier doet of we constateren dat de moraliteit van mens en dier van elkaar verschillen.
Je kunt het probleem "oplossen" door te zeggen dat God de mens de kennis van goed en kwaad heeft ingestort
en dat er instanties of boeken zijn die daar met gezag over spreken, maar zo wil ik de kwestie niet benaderen.
Liever ga ik van de gedachte uit dat het in de natuur ligt alles goed te noemen wat wordt nagestreefd door
een diepe wil, en kwaad wat met die wil strijdig is. Die wil vat ik dan het liefst op zoals Schopenhauer
dat doet: alles wat verschijnt in de kosmos is de verschijning van een wil. Alles wat verschenen is gedraagt
zich zodanig volgens die wil, dat we er het best niets anders dan de verschijning van wil in kunnen zien.
En in samenhang met de vraag naar moraliteit en naar goed en kwaad moeten we dan vaststellen dat de wil
van enig verschijnsel het inbegrip is van het goede voor dat verschijnsel. Zo wordt het goede datgene wat
gewild wordt. Wat die baviaan doet is dus goed.
Het zou interessant zijn de interpretatie van goed en kwaad te kennen zoals de mens die
categorieën van nature opvat. Maar omdat de menselijke interpretaties in alle culturen verschillend zijn
en dus sterk door de cultuur beïnvloed blijken te worden, treffen we een natuurlijke, een dierlijke moraliteit
bij mensen niet meer aan. Het is van de ene kant de mogelijkheid tot reflectie - die de mens onderscheidt van het dier
en waardoor alles wat hem uit de natuur toevalt op de helling raakt - en anderzijds het groepsbelang - en dit opgevat
als cultuurhistorische grootheid - die modificaties veroorzaken in de opvattingen over goed en kwaad, die bij
ons echter van geen andere oorsprong zijn dan bij de bavianen. Onze ratio heeft tot humanisering gevoerd, al heeft
het natuurlijk wel lang geduurd. Het ontstaan van de ratio is in wezen humanisering. En wat goed en
kwaad is moet in een rationele, cultuurgefundeerde discussie beslist worden. Men kieze dus eerst de cultuur.
Wie dat zou weigeren keert terug tot de bavianen.
Jan van Bakel, 1 februari 2003
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven