Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
U zult misschien zeggen: is er nou niets anders dan filosofie? Moet het daar nou altijd over gaan?
U moet me niet kwalijk nemen, maar ik kan over niets anders praten dan over wat er in
mijn hoofd omgaat, en dat is nou eenmaal vaak iets van die aard. Vandaag zit het zo. Filosofie gaat over de dingen
die je overslaat als je met iets anders begint. Niet met het opknappen
van je tuin in het voorjaar of met het kiezen van een restaurant als je uit eten gaat,
maar met de wetenschap. Dat andere zijn slechts dingen die je doet en die liggen als zodanig
buiten het denken. De filosofie houdt zich bezig met de allereerste vragen, de vragen die aan alles voorafgaan.
Naar gelang ze meer ter zake komt, dieper op dingen ingaat, is ze op een ingrijpender wijze een terugwaartse
beweging naar het allereerste. Als je vanuit de wetenschap - het systematisch
denken over en analyseren en verklaren van de waarneembare werkelijkheid - die weg-terug opgaat, is er altijd een
mogelijkheid om te zeggen: wacht even, dan moet je je eigenlijk eerst afvragen ...
Misschien blijf je daarbij vooreerst binnen de wetenschap, omdat het blijft gaan over
dat zoëven bedoelde systematisch denken en analyseren van de waarneembare werkelijkheid,
maar op zeker moment overschrijd je een grens: de vragen krijgen een metawetenschappelijk karakter.
Het gaat niet meer over die werkelijkheid maar over de fundamenten van de wetenschap, over haar
voorwaarden en haar basis. En dat is de filosofie. Die is dus, behalve a-religieus, ook a-wetenschappelijk.
Het is bekend dat sedert Kant en met name door Arthur Schopenhauer filosofische uitspraken zijn gedaan over
aprioristische kennis. Dat zijn dingen die wij weten zonder dat ze berusten op wetenschappelijk onderzoek.
Het betreft: de causaliteit, de tijd en de ruimte. Dat wij de verschijnselen in de wereld waarnemen na
(de tijd) en naast (de ruimte) elkaar
komt niet voort uit die verschijnselen zelf, maar het berust op eigenschappen van onze kennis. En
dienovereenkomstig is ook de causale keten
die we constateren tussen de verschijnselen niet iets van de wereld die wij waarnemen, maar eveneens een
eigenschap van onze kennis. Causaliteit, tijd en ruimte nemen wij niet waar, het zijn vormen van onze kennis.
Ik heb niet de bedoeling hierover in strikte zin iets in het midden te brengen, maar ik wilde het volgende opmerken.
Als Schopenhauer spreekt over de predicabilia a priori, onderverdeeld in Van de tijd, Van de ruimte, Van de materie,
doet hij de volgende uitspraken: De tijd is alomtegenwoordig; elk deel van de tijd is overal tegenwoordig, dat wil
zeggen in heel de ruimte. En over de materie, impliciet over de causaliteit: De materie is absoluut; dat wil
zeggen ze kan niet ontstaan of vergaan; haar kwantum kan vermeerderd noch verminderd worden (Schopenhauer,
De wereld als wil en voorstelling 2, 68 en 70).
Het kan niet twijfelachtig zijn dat deze stellingen sedert
Einstein hun geldigheid hebben verloren. Schopenhauer weet natuurlijk wel dat een object als een stoel niet als iets
onvergankelijks of iets onhistorisch beschouwd moet worden. De boom is gegroeid, gerooid, gezaagd, het hout is
gemodelleerd tot planken en samengevoegd tot de stoelvorm die wij waarnemen. Maar voor hem is de materie, zoals zij door
de fysicus van zijn tijd wordt waargenomen, het diepste niveau. Hij kent niet de geschiedenis van de materie
in termen van energie, straling en kernfusie. Wanneer hij dus zegt:
Elke verandering in de materie kan slechts optreden op grond van een andere, eraan voorafgaande verandering;
daarom is een eerste verandering en bijgevolg een eerste toestand van de materie net zo ondenkbaar als een begin van
de tijd of een grens aan de ruimte. (ib. blz. 71), dan zal dat om herformulering vragen. De wet van de causaliteit
zal een ander domein krijgen. De term materie in de laatste uitspraak zal vervangen moeten worden door iets
anders. Maar waardoor? Niet door energie, want er is ook een weg van materie naar energie, zogoed als omgekeerd
van energie naar materie. Een andere moeilijkheid is dat de kwestie op een geheel ander niveau van waarneming actueel is
dan dat waarop Schopenhauer zich opstelde. Hij veronderstelt een niveau van reflectie dat denkbaar is buiten de fysica,
althans wat verenigbaar is met de intuïtief toegankelijke wereld van Newton, gekenmerkt ook door een Euclidische
ruimte. Maar de "waarneming" van kernfusie lijkt ondenkbaar en zeker niet intuïtief toegankelijk buiten de wetenschap,
zodat ze een problematische status krijgt binnen de filosofie. Wat wordt er waargenomen in de deeltjesversnellers?
Objecten? Gebeurtenissen?
Maar behalve de materie komen ook tijd en ruimte op de helling.
Schopenhauer heeft menigmaal met scepsis en kritiek over Newton gesproken, maar hij kon natuurlijk niet weten
hoezeer zijn filosofie omtrent de kennis a priori tot diens wereld beperkt en daardoor geconditioneerd was.
Jan van Bakel, 28 april 2003
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven