Extremisme


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Al meer dagen dan ik had gewenst heb ik nagelaten de reeks van mijn tussenstukjes voort te zetten. Dat komt omdat ik mijzelf heb gekweld met getob - want dat blijft het natuurlijk altijd - over een filosofische moeilijkheid. Die heb ik al jaren geleden ervaren toen ik voor het eerst het hoofdwerk van Arthur Schopenhauer las. In die tijd ontdekte ik dat hij voor mij voor altijd de filosoof zou blijven. Ik meende en meen nog steeds, dat hij een systeem van kennis over de wereld ontwerpt dat zowel door fraaie eenvoud als door een maximum aan verklarende helderheid uitmunt. Geen geblaas als wordt voortgebracht door de ballonnen van Hegel - die dan ook allemaal neerslaan -, geen aan delirium grenzende krachtformules als waarmee Nietzsche je telkens het bos instuurt. En gelukkig ook geen Sartre, al weet ik niet zo vlug hoe ik mijn diepgewortelde wantrouwen en onbegrip voor die auteur moet uitspreken. En ook geen Heidegger, die meent de waarheid gestalte te kunnen geven door nieuwe woorden te bedenken. En die mij de aanreiker lijkt van het niets-concept van Sartre. Al de anderen, Spinoza, Descartes, tot en met Plato toe, dateren en kunnen daardoor niet meer beslissend zijn. Bij Schopenhauer vind je gewoon iets wat je kunt begrijpen en waarvan je van woord tot woord niet aanvoelt maar doorziet, dat het alles onthult wat je - denk je dan - van jezelf altijd al hebt geweten. En toch, vanaf mijn vroegste kennismaking met, vooral, De wereld als wil en voorstelling, is daar die moeilijkheid: de ontkenning van de wil tot leven.

Boek vier van zijn hoofdwerk wijdt Schopenhauer aan de handelingen van de mensen: het onderwerp dat ons allemaal na aan het hart ligt en dat voor niemand vreemd of onbelangrijk kan zijn (De wereld als wil en voorstelling 1, 405). Enkele volzinnen verder volgt de constatering dat praktisch worden, het handelen sturen, het karakter omvormen allemaal pretenties zijn van de oude filosofie, die eindelijk opgegeven moeten worden, nu zij tot een gerijpt inzicht is gekomen. De conclusie moet zijn dat de wijsbegeerte zich niet langer in die richting van de pragmatiek van het menselijk handelen moet begeven. Zij zal niet meer dienstbaar gemaakt moeten worden aan wat er allemaal in de wereld moet gebeuren en moet gedaan worden. U moet de volgende 183 bladzijden die zich met de problematiek bezighouden nog maar eens nalezen, om te zien waar het allemaal op uitdraait met betrekking tot de wil en zijn gerichtheid op en macht over het menselijk handelen. Die wil is uiteraard op niets anders gericht dan op die pragmatiek, dat eeuwig gedoe en dat najagen van allerlei in de wereld. Schopenhauer formuleert dat de eerste en eenvoudigste bevestiging van de wil tot leven enkel de bevestiging is van het eigen lichaam, dat wil zeggen de manifestatie van de wil door daden in de tijd. Maar toch is hij geen voorstander van een filosofie die ons leert hoe te leven, hoe onze wil te richten op daden in de wereld, hoezeer hij zich ook uitput in een analyse van de ware aard van recht en onrecht, op het probleem van goed en kwaad en de beginselen van de moraliteit. Wat het meest opvalt is dat hij terechtkomt bij een soort van kritiek op de wil. Hij stelt wel vast dat alles wat er in de kosmos verschijnt wil is, door geen concept of beginsel gedreven omdat de wil niet in de tijd bestaat en daardoor ontheven is aan de wetten van causaliteit, algemener gezegd aan het principium individuationis, dat wil zeggen het beginsel van tijd en ruimte dat het verschijnen van de dingen voor onze waarneming beheerst. De principiële eenheid van de wereld-wil betekent niet dat hij in alle verschijnselen op dezelfde wijze verschijnt. Integendeel, overal verschijnt de wil weer anders, zodat alle verschijnselen hun eigen karakter hebben. Toch is alle leed in de wereld ons eigen leed, omdat alle wil identiek is met onze wil, zij het dan ook dat de wijze van verschijnen verschillend is. Daarom is het onwijs dat iemand zich zou terugtrekken binnen zijn eigen geluk, want het zou een miskenning zijn van de eenheid en de identiteit van de wil. Op het vlak van het handelend in de wereld zijn zou de eigen kennis tot het inzicht moeten voeren dat het altijd mijn wil is die het kwade doet en die het leed lijdt. Daarom zou de individuatie van de wil en de verscheidenheid en gescheidenheid van de mens-verschijnselen overwonnen moeten worden en aldus een oppositie tegenover de wil worden ingenomen. De wil zou overwonnen moeten worden door een leven van ascese. Dit is allemaal erg kort door de bocht samengevat, maar in feite komt Schopenhauers opvatting over het handelen in de wereld hierop neer. Tientallen pagina's lang argumenteert hij in die geest over brahmanisme en boeddhisme en over overeenkomstige levensopvattingen binnen het christendom. Het gaat werkelijk om heiligheid en zelfverachting.

Ik merk dat het een gecompliceerde en uiteindelijk toch ook weer al te zeer ingekorte uitleg vergt om te komen tot wat eigenlijk mijn punt is op dit moment: hoe staat het nou met de filosofie? Gaat die nou wel of gaat die nou niet over de praktijk van het leven in de wereld? Ik geloof dat Schopenhauer - ondanks zijn allerlaatste conclusie die ik nog zal noemen - een moralistisch standpunt inneemt. Ik vind zijn pleidooi voor ascese en wilsverzaking zeer aansprekend en overtuigend, maar ik zou het graag volkomen anders funderen. Ik zou het willen adverteren als de beste houding tegenover het wereldgebeuren, dat ik liever niet als het product van rationeel menselijk handelen zou willen zien, maar als een chaotische wervelstorm van toeval en geweld. Wij zijn niet in staat dat hoe dan ook te veranderen. Alles wat we niettemin in die richting ondernemen pakt anders uit dan wij beoogden. Die onbeheersbaarheid en oncontroleerbaarheid van het gebeuren voltrekt zich zowel in wat wij de wereld noemen als - zelfs - in dat deel van de wereld dat wij beschouwen als de woning van ons ik. Ook dat is een chaotische wervelstorm van allerlei dat zich aandient binnen ons bewustzijn maar dat zich aan onze macht onttrekt. We kunnen erover oordelen met begrippen als goed en kwaad, maar we kunnen het niet veranderen. Het is fataal datgene waarvan we zullen moeten zeggen: dat ben ik, ik kan niet anders. Als we ondanks al onze kennis tot niets in staat zijn, laten we dan proberen onze invloed zoveel mogelijk tot niets terug te brengen. Dat komt, denk ik, neer op ascese. Of is het filosofisch fundamentalisme? Wereldverlating om de filosofie te redden? Filosofisch extremisme?

Schopenhauer realiseert zich na al zijn uiteenzettingen over de ontkenning van de wil dat de consequentie is: dat tegelijk met vrijwillige ontkenning - het opgeven - van de wil, tevens al die verschijnselen zijn opgeheven, dat onophoudelijk dringen en drijven, zonder doel en zonder rust, op alle trappen van de objectiteit, waarin en waardoor de wereld bestaat; opgeheven, de verscheidenheid van elkaar trapsgewijze opvolgende vormen; opgeheven, de totale verschijning van de wil, en tenslotte ook de algemene vormen van die verschijning, tijd en ruimte, alsmede de meest fundamentele vorm ervan, subject en object. Geen wil - dan ook geen voorsteling, geen wereld (blz. 586). De conclusie is: Wij komen er (...) openlijk voor uit: wat er na de volledige opheffing van de wil overblijft is voor al degenen die nog vol zijn van de wil, inderdaad niets. Maar ook omgekeerd is voor degenen, bij wie de wil een keer heeft genomen en zichzelf heeft ontkend, onze o zo reële wereld met al haar zonnen en melkwegstelsels - niets (blz. 587). Wat is dat allemaal? Heiligheid en ascese ten koste van de filosofie? Zelfdestructie van de wijsheid? Is dat geen filosofisch extremisme?

Jan van Bakel, 13 mei 2003

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven