Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Hoevaak komt dat in mij op, eens iets te schrijven over die wroeging, maar hoevaak ook
schrik ik ervoor terug. Het zou nodig zijn, want hoe kom je er anders achter wat het eigenlijk
voor iets is. Het waart door je rond, beter gezegd het spookt rond zoals een monster van Lochness,
maar je krijgt er geen kijk op. Het laat zich niet zien. Daarom juist moet je het vastgrijpen,
met de punt van de pen kun je zeggen, hoewel ik eigenlijk nauwelijks nog een pen gebruik.
Natuurlijk gaat het over iets wat ik verkeerd gedaan heb. Iets wat, net als die wroeging zelf,
ergens in je herinnering is blijven hangen. Als een vod aan een tak in het bos, in de regen.
Je kijkt en je ziet dat het bijna vergaan is, maar nooit is het weg, verdwenen, vergeten.
En altijd weer loop je er onverhoeds tegenaan en je denkt, stommerik, dat had ik moeten voorkomen,
dat had ik kunnen weten. Bij dergelijke gedachten, als ik me daar- of daarmee bezig houd, is het er
plotseling. Als een spijker waar je met je voorwiel inrijdt. Niet oprijdt, nee, erin, diep erin.
Het gaat niet over moord of doodslag. Het gaat eigenlijk niet om iets wat je iemand anders hebt aangedaan.
Hoewel het wel altijd met iemand anders, met één speciaal menselijk wezen, te maken heeft.
Als ik opschrijf waar zo'n herinnering, zo'n wroeging in bestaat, wat zij behelst, leg ik een absolute intimiteit
bloot. Daardoor zal ook de mens die het raakte op een afschrikwekkende manier plotseling in mijn
lichtvlaag van schaamte naakt voor mij staan. Voor u staan. Dat is op zichzelf al een reden om
die wroegingen daar te laten. Aan die tak in dat bos waar u toch nooit komt.
Een risico is ook dat u of ikzelf zal opmerken: is dat nou alles, daar hoef je toch geen probleem van
te maken. Wat stelt dat nou voor? Is dat het geval, dan is alles nog beschamender dan het van zichzelf al is.
Dan slaat het plotseling uit niet tot iets in mijn herinnering maar tot een beeld van paranoïde eigenschappen
van mijzelf. Dan blijkt de wroeging geen objectief feit waaraan ik herinneringen draag, maar een
trek van mijn eigen wezen. Het lijkt wel een identiteitscrisis.
Misschien heb ik de moed één enkel voorbeeld te geven, hoewel er bijna geen levend mens in mijn omgeving is
met wie ik niet door zo'n spijkerachtige wroeging verbonden ben. Ik weet niet meer wanneer het was, maar
het was in de jaren dat het hoofdgebouw aan de Bijleveldsingel nog diende als aula van de KU Nijmegen.
Er was een promotie. Of een oratie. Het was vóór de eigenlijke plechtigheid. De stoet professoren in toga
was schuifelend op weg naar de corona. We waren nog buiten de eigenlijke aula-zaal. Ik liep te praten met
ik weet niet meer wie en mijn ogen ontmoetten, op een afstand van een meter of drie vier, de ogen van iemand anders.
Hij was ook in toga en met baret. Het waren ogen van belangstelling, als herkenden ze mij. Onze ogen waren
werkelijk enige tijd, misschien wel drie volle seconden, op elkaar gefixeerd. Ik meende die persoon te kennen,
maar ik wist niet wie het was. Na niet langer dan drie seconden waren onze blikken alweer uit elkaar gegaan.
Nadien hebben we elkaar tijdens die plechtigheid niet meer gezien.
Veel, veel later realiseerde ik me dat dat Cornelis Verhoeven geweest was. Te laat, te laat.
Jan van Bakel, 17 juni 2003
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven