Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Hoe een mens is, wat een mens is, kom je alleen te weten door zijn geschiedenis. Van jezelf heb je misschien de indruk
dat je wel ongeveer weet wat je werkelijke eigenschappen zijn. Maar de werkelijke eigenschappen die je je hierbij
voorstelt zijn op hun beurt generaliseringen over wat je van je eigen geschiedenis weet. Wat je hebt meegemaakt, wat
je hebt waargenomen. En ook van anderen is je idee
helemaal en bij uitsluiting gebaseerd op wat je met ze hebt zien gebeuren. Daarom weet je dat ze zus of zo een karakter
hebben. Je bent nooit content geweest
met wat je van hen of van jezelf hebt vernomen uit de levensloop. Je wilt altijd eerder
weten wat de essentie is. Je denkt dat de geschiedenis slechts iets toevalligs is. Het is een actuele openbaring van
iets, maar aan dat iets hecht je een grotere waarde dan aan die actualiteit, die hoogstens een bijkomstig verschijnsel
is. Iets voorbijgaands, niet iets wezenlijks. Als het andersom was, als je kennis omtrent je eigen aard werkelijk
primair was ten opzichte van die omtrent je doen en laten, dan zou je hele geschiedenis een trivialiteit zijn voor
jouzelf, eenvoudig omdat er zich uitsluitend voorspelbare, ja zelfs bij voorbaat kenbare, dingen in zouden voordoen.
Kennelijk is dat niet zo. Alles wat er op een dag gebeurt, ook datgene waarin jezelf een werkzaam aandeel hebt,
is onvoorspelbaar. Soms heb je er misschien een vermoeden van, maar als het gebeurt zeg je niet: hè hè, dat wist
ik al bij voorbaat, dat verwondert me nou niks. Wel achteraf misschien kun je zoiets denken, maar tevoren weet je
het niet. Net zomin omtrent jezelf als omtrent anderen.
Het is ook niet zo dat de ontwikkeling van je kennis omtrent jezelf inzake datgene wat je werkelijk bent,
samen met die omtrent de werkelijke geschiedenis zich aftekent als een tweetal lijnen die elkaar steeds meer naderen.
Dat wil zeggen: je hebt niet de
indruk dat je jezelf nu veel beter kent dan vroeger, dat de mogelijkheden om voorspellingen te doen over je
geschiedenis groter zijn dan op enig moment in het verleden. Dat je dus voor jezelf opmerkt: neen, dat is nu
geen raadsel meer voor me zoals destijds; nu weet ik wel beter. En daarom moet je wel concluderen dat de mens zichzelf
een raadsel is. Nooit zal hij weten hoe of wat of wie hij is. Hij kan slechts afwachten wat de geschiedenis hem
hieromtrent voorlopig zal leren.
Natuurlijk zou je op grond van dit alles kunnen denken dat het onzinnig is te spreken over hoe of wat of wie deze
of gene mens is. Als we niet door introspectie kunnen zien wat onze eigenschappen zijn, zodanig dat we zouden kunnen
voorspellen wat we op een of ander moment of gelegenheid in onze geschiedenis zullen of zouden doen, dan bestaat er
wellicht niet zoiets als onze werkelijke eigenschappen. We zouden dan kunnen veronderstellen dat we in zeker
opzicht een ongeprogrammeerd instrument zijn, welks gedrag in de geschiedenis bepaald wordt niet van binnenuit
maar door de omstandigheden waarin we komen te verkeren. Dat instrument zou begaafd zijn met redelijkheid, dat wil
zeggen het vermogen om de omstandigheden waar te nemen en te analyseren op hun betekenis voor ons. We zouden ons
laten leiden door vroegere ervaringen en op grond van die kennis zouden we zoeken naar motieven die ons een keuze
zouden laten maken binnen de mogelijkheden van de situatie. Alles zou ons toevallen: accidere
(ad cadere).
En als we zover gekomen zijn, zou iemand - misschien wijzelf - mede gedreven door ervaringen in onze geschiedenis,
op de gedachte kunnen komen van de wenselijkheid van een geforceerde wijziging van de motivering van ons gedrag,
vooral met het oog op de oogopslag
van andere mensen in onze omgeving. En zo daarbij iets als een moraliteit doen ontstaan, of haar als zij al eerder
bestond voor de allereerste maal in deze nieuwe richting drijven, en aldus
alles wat wij tevoren dachten op losse schroeven zetten.
Jan van Bakel, 28 juni 2003
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven