Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Ergens in het najaar van 1949, toen ik begonnen was aan mijn doctorale studie Nederlands,
verscheen De Nijmeegse Studenten-Almanak voor het lustrumjaar 1949. Of was het toch in
het najaar van 1948? Omdat we dit jaar, 2003, de tachtigste verjaardag van onze geliefde
Alma Mater vieren, denk ik toch eerder het laatste. Wanneer we zien dat Prof. Mr. J.W.G.P. Jurgens
op bladzijde 7 vol charme en bereidwilligheid zijn klein "woord vooraf" tekende als rector magnificus,
welk ambt hij volgens betrouwbare bron vervulde tussen 20 september 1948 en 19 september 1949,
dan zal het inderdaad einde 1948 geweest zijn en dan zat ik dus kort voor mijn tentamen zeventiende-eeuws
Nederlands bij Michels. Wat er allemaal weinig toe doet als het gaat om het feit dat ik een
schriftelijke uitnoding gekregen had om een exemplaar van de almanak te komen ontvangen op de kroeg
van Roland (Oranjesingel 42) uit handen van niet Pius XII, Joh. Kard. de Jong
of zelfs maar burgemeester Ch. Hustinx, maar dan toch minstens van
de praeses van het corps, zijnde H.Th. Schaapveld. Denk ik toch, hoewel ik het niet zeker meer weet.
Ik bedoel dat die de uitreiker was. Wat ik wel weet is dat toen ik, geen trouw bezoeker van de kroeg,
eerder een onbekend obscuur jongmens, van het podium terugliep naar mijn stoel, de kroegleden riepen:
"Voorstellen! Voorstellen!". En ook dat de aanleiding van dat alles, ik bedoel van die schriftelijke
uitnodiging en van dat ontvangen van een exemplaar, was:
Lampen
Heel vroeger stond zij in de bioscoop
en wees mij altijd vriendelijk mijn plaats.
Dat ging zo door, totdat op het laatst
zij mij begroette na de film: dag Joop.
Nog ging het verder, alles had zijn loop
en op een dag hoorde ik blij-verbaasd
haar bij 't passeren vragen inderhaast:
Zie ik je soms buiten de bioscoop?
Toen heeft het noodlot of de directeur
een sombere mop getapt ten onzen koste
die haar en mij van lief en leed verloste.
Haar plaats is nu achter de kassadeur.
Zij zegt geen Joop meer, ik niet meer Katrien
sinds wij elkaar bij daglicht beter zien.
Was getekend: Joop. Op bladzijde 282. Er lag bij die bladzijde een briefje met daarop in een
uitgesproken burgerlijk en keurig net handschrift de naam Jvan Bakel. En dat ligt er vandaag nog,
op diezelfde plaats. Andere dichters dat jaar waren Ben Weterman met Schrijvend in de nacht en
Jan van Vlieren met October I en dito II, allemaal sonnetten.
Maar ik kan nergens zien dat dat studenten waren. Wel natuurlijk Jan Leijten, met
Korte ballade. En natuurlijk Erik Sjaalman - ik mag nou wel zeggen: Carel Swinkels -
met twee Rétrogrades à Joëlle, net als Leijten een dichter van de droefromantische soort.
En laat ik niet vergeten L.C. Michels, ook een sonnet - maar dan wel zesvoetig - onder de spitse titel
Universitas Magistrorum et Scholarium. Je moet niet nalaten daar wat achter te zoeken:
hij heeft het over een universiteit volgens het concept wijzer Vadren. Dat kan tweeërlei betekenen:
van wijze vaderen en van wijzere vaderen. Zij streefden naar een Universiteit
van 't weetbegerig diet, te verstaan als (zij) die leren en die anderen leren samen.
Hij schrijft vlak na de pauselijke breve van Pius XII die het heeft over
de Noviomagensis studiorum Universitas. De vertaler van die tekst doet alsof zijn neus bloedt
en schrijft gewoon: de Nijmeegse Universiteit. Maar Michels wenst dat te kritiseren.
Denk niet dat hij dat zonder erg doet. Hoewel zelf toch ook zeer rooms natuurlijk.
Als je het gestencilde blaadje van de studenten van de rhetorica van Beekvliet, Het Carillon, niet
meetelt, was dit het eerste van mij gepubliceerde gedicht. Beeldhouwers in Nijmegen zeggen: als je werk
verkoopt ben je kunstenaar. Getransponeerd: als je gedichten publiceert ben je dichter. Nou?
Jan van Bakel, 1 juli 2003
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven