37 Woorden


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Ergens in het jaar 1980, om precies te zijn op 23 april, lang dus nadat de Soldatenbrieven waren verschenen, kreeg ik een brief van de redacte van Spieghel Historiael met het verzoek om voor hun tijdschrift een opstel te schrijven over die brieven. Ik was daarmee zeer vereerd en ik spande mij enige tijd in om iets goeds op papier te krijgen. Het was voor mij natuurlijk geen gesneden koek. Ik ben immers geen historicus en ook een populair tijdschrift zal toch wel enige wetenschappelijke eisen stellen. Dacht ik. In mijn bijdrage schreef ik iets korts over de veelvoorkomende praktijk in die vroege negentiende eeuw - en misschien veel later ook nog wel - het werk van het eigenlijke schrijven van een brief toe te vertrouwen aan een ervaren klerk, wanneer men zichzelf daartoe niet voldoende bekwaam achtte. Die gewoonte kon natuurlijk niet zonder gevolgen blijven voor de vorm van de betroffen brieven. Een bepaalde collectie documenten van verschillende auteurs kon immers stilistisch best het werk van één enkel individu zijn en met name kwantitatief onderzoek - als je dat tenminste onderzoek noemt - zou er lelijk door in het moeras kunnen lopen. Ik kwam op dat onderwerp doordat ik, na verschijnen van het boek, toevallig had ontdekt dat de brieven 294 en 295 in de eerste zevenendertig woorden gelijkluidend zijn. Zie maar:

    naer ul van herten gegroet te hebben en caen jk niet maencieren van mijn conplementen te doen als dat jk nog in goede gesoentheijdt ben en jk veerhope dat met ul ook nog al wel gaet en desen dient om ... (brief 294).

    Naer ul van herten gegroet te hebben en kaen jk niet maencieren van mijn conplementen te doen als dat jk nog in goede gesoentheijdt ben en jk veerhope dat met ul ock nog al wel gaet en jk weensche ul eenen hoogtaegt van sijnsen (brief 295).

Anders dan in de publicatie op mijn website wordt die overeenkomst in het boek niet gesignaleerd. Het was me gewoon niet opgevallen. Je zou bij zulke overeenkomst kunnen denken aan een brievenboek met voorbeelden, dat door verschillende mensen bij hun schrijfwerk wordt gevolgd. Maar toen ik de handschriften wat nauwkeuriger bekeek bleken de brieven evident van dezelfde hand te zijn. En we concluderen dus dat, althans in dit geval, de klerk bij het schrijven aanvangt met zijn eigen standaard-opening - die natuurlijk ook nog wel uit een brievenboek kan stammen - en vervolgens, wellicht ook in zijn eigen stijl, de inhoudelijke dingen afhandelt die hem worden gedicteerd. Op mijn website heb ik fotokopieën van de originelen aan de beide brieven toegevoegd, zodat de lezer het zelf allemaal kan beoordelen.

Van de redactie kreeg ik een afwijzend bericht. Wat ik geschreven had was kennelijk te onbenullig voor woorden. Ik heb de jongelui beleefd maar in duidelijke woorden onder de aandacht gebracht, dat het gewoonte is bij nette redacties om een gevraagde bijdrage niet te weigeren en dat ik, als ze duidelijk hadden gemaakt dat ze mijn werk eventueel zouden afwijzen, niet de moeite zou hebben genomen om mijn (kostbare) tijd in een historisch opstel te steken. Hoe komen ze d'rbij?

Jan van Bakel, 9 oktober 2003

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven