Textus minores


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Op 4 oktober laatstleden werd op een schuit in de Waal een reünie gevierd van Neerlandici van de jaargang 1968 en de hedendaagse bestuurderen, professoren en docenten van de afdeling Nederlandse taal en cultuur van de KUN. Bij welke gelegenheid zich ook weer liet horen die onovertroffen bent van Achter het Vercken, welks neergaande geschiedenis ik ooit in vertwijfeling en met alle gebrek aan bezieling - moet ik tot mijn schande bekennen - heb beschreven in De dood van het Vercken, maar dat hier weer sprak, onder andere bij monde van zijn roemruchte voorzitter voor het leven Frits Litmaath, die mij sprakeloos maakte door zingende de strofe te publiceren die tot mijn onvergankelijke eer werd toegevoegd aan de enige officiële publicatie van het Verckenlied die ik ken, geschreven door de dichterlijke vingeren van de hand van de onverwoestbare dialectoloog Piet Vos - ik bedoel die strofe - en welke ik uit bescheidenheid niet mag citeren in deze multidimensionale ruimte van het web. Zingende weliswaar, maar toch, zoals alle grote volksliederen overkomt, met enigszins verhaspelde melodie, waardoor de laatste regel het gehele muzikale gebeuren uit zijn lood tilt tot in een geheel nieuwe toonaard. De componist - die hier eindelijk wel eens genoemd mag worden omdat hij alles nog zou kunnen meebeleven en omdat het Bernard Lenferink is die een jaar of bijna tachtig geleden in het licht werd gegeven in Oldenzaal - was, zoals ik zei, Bernard Lenferink. Samen met hem heb ik een aantal jaren op hetzelfde adres, Jacob Canisstraat 52, recht tegenover de schoonheid Corrie K., de historische grammatica van het Nederlands bestudeerd, waar nu niemand meer over praat, maar ik weet dus waarover ik het heb met die melodie. En wat ik ook weet is dat er nog enkele andere strofen waren die ik nooit ergens gepubliceerd zag, maar die ik hier voor mogelijke studiehoofden weergeef:

    Feestlied (m)
    Wie was het die ook deze man
    tot dure waan dat hij iets kan
    gekweekt heeft aan de boom der kennis
    zodat zijn standbeeld in de pen is?
    Feestlied (v)
    Wie was het die ook deze vrouw
    tot dure waan dat zij iets wou
    gekweekt heeft aan de boom der kennis
    zodat haar standbeeld in de pen is?
    Piet Coenen
    Wie hoorde ooit van rabbi Coenen
    Zijn Pollewop is om te zoenen.
    Hij worstelt met bilabialen
    en heeft de schurft aan clericalen.
    Jos Brouwers
    Wie was er toen het hart van Jos
    Zijn laatste toevlocht zucht bij Zos?
    Hij minde haar met haar en huid en
    dat is de held van Standdaarbuiten.

De eerste twee werden in een zich plotseling vormende traditie gezongen in de aula, wanneer de geslaagde kandidaat - als het een man was in jacquet of in rok, respectievelijk bij zijn kandidaats en zijn doctoraal - door de deur van de examenzaal naar buiten trad, met voorlopige achterlating steeds van de examinerende professoren, die later, gewoon in een burgerkloffie, naar buiten kwamen en zich meestal met schaamte op de kaken verwijderden, behalve die keer toen ikzelf mijn kantjes gedaan had en zowel Michels als Brom zich opgewekt lieten medefotograferen op de trappen van de aula. Wat Jos Joosten weliswaar documenteert maar tegelijkertijd verkwanselt met een tekst die ernaast is. Wat ik nou overigens niet ga rechtzetten, omdat ik dat al eerder ergens gedaan heb.

De twee andere strofen zijn voor illustere personen, beiden inmiddels tot hun voorouderen verzameld. De eerste is Piet Coenen, die priester uit het Limburgse die als enige gewoon in een straat woonde in plaats van in het Piusconvict - veelal ten onrechte Piusconflict genoemd - en nog wel in de Javastraat op nummer 64, waar hij gevoed werd door die gelukkig vereeuwigde hospita, die zich overigens niet Pollewop liet noemen. En die andere is Jos Brouwers die op zoveel adressen gewoond heeft dat ik ze niet allemaal meer ken. Je vond hem ook niet in de studentenalmanak, waarschijnlijk omdat hij vergeten was zich te laten inschrijven of misschien wel uit principe. Voor de literatuurgeschiedenis moet vermeld worden, niet dat hij een boek heeft geschreven over de taal van de vlasserij, want dat vergeten we niet, maar dat hij de Adriaan was voor wie Erik Sjaalman in de Vox Carolina een sprookje schreef.

En dan was er nog de strofe voor Troost van Jajem, de held van het Wagenspel dat ter ere van professor Leo Michels werd geschreven bij gelegenheid van zijn 60e verjaardag op 23 oktober 1947, en voor zijn huisdeur bij Mesdagstraat 4 werd opgevoerd. Maar omdat ik er één enkele regel van ben vergeten - de derde nl. - zal ik het, met zijn beroemde eerste regel die luidde Wie hoorde ooit van Troost van Jajem, gevolgd door die raadselachtige tweede, Wie ooit van Moed'loos Man, verstajem?, en tenslotte die laatste en meed het hopeloos verdrinken - verstaanbaar slechts voor de kenners van dat wagenspel - thans definitief en ten allerlaatste aan de vergetelheid prijsgeven. Er zijn ongetwijfeld nog enkele verlorenen die het zich allemaal nog in zijn volheid herinneren, maar spoedig zal het daarmee gesteld zijn zoals met de beroemde Madok van Willem. En van Herman Vekeman mag ik wel zeggen.

Jan van Bakel, 13 oktober 2003

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven