Over de taal heen


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Een reeks van avonden heb ik erover gedaan: Martin Heidegger, De Grondvraag van de Metafysica, Vertaling en aantekeningen Cornelis Verhoeven. Die grondvraag luidt, zoals iedereen moet weten: Waarom is er eigenlijk iets en niet eerder niets? Natuurlijk wordt die vraag niet beantwoord. Als dat mogelijk was zou ze haar dwingendheid verliezen. Maar juist doordat ze zonder antwoord moet blijven is het de eeuwige en zelfs de enige echte vraag. U zit er natuurlijk niet op te wachten dat ik een steentje van gewicht aan de discussie zou bijdragen. Die pretentie heb ik niet. Maar er is wel iets wat mij eigenlijk niet meer loslaat als het erover gaat. Een groot deel van de afwegingen en bespiegelingen gaat over de vraag of we niet vergeten zijn nog oog te hebben voor het zijn zelf, naast alles wat we over de zijnden moeten denken, die immers op zichzelf al geheel onze verwondering en onbegrip overstijgen. Heidegger heeft het over de Seinsvergessenheit, in de woorden van Cornelis Verhoeven de zijnsvergetelheid. Dat betekent dat we bij al ons denken over de werkelijkheid de aandacht voor dat zijn zijn kwijtgeraakt. Het kan niet anders of de vraag naar dat zijn van de zijnden blijft ons kwellen, vooral ook daarom omdat het evident de grootste aandacht zou moeten krijgen. Je kunt er wel een of andere gedachte over vormen, bij voorbeeld dat het zijn geen zijnde kan zijn. Als ik het zou moeten zeggen: iets wat geen zijnde is kan niet zijn. En wat niet is zou wel eens het niets kunnen wezen. Zou het zijn dan gelijk te stellen zijn met het niets?

Maar er is nog iets, iets wat ik van wezenlijk belang acht in het verband van de onderhavige kwestie. Ik denk dat we de uitvinding van de menselijke taal moeten zien als de grote principiële doorbraak van het menselijk abstractievermogen. Daaronder versta ik de mogelijkheid om de waarneembare werkelijkheid op ieder niveau uiteen te leggen in object en predikaat. Op alle niveaus formuleert het menselijke denken uitspraken in tweevoud: A is B, waarbij dus de werkelijkheid wordt uiteengelegd in tweeën. De taal breekt dus de eenheid en totaliteit van de werkelijkheid uiteen. Op het allerhoogste niveau wordt aldus de oergedachte denkbaar die luidt: Alles wat is is. Maar omdat zoiets het absoluut allerlaatst denkbare is, is een vervolgvraag omtrent dat laatste is zinloos. Natuurlijk ook vruchteloos, maar eerst en vooral zinledig, onduidbaar, ijdel, een slag in het niets.

Jan van Bakel, 2 december 2003

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven