Jan van Bakel



Pleizier


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Je mag hopen dat de ondeskundigheid die Sander Pleij demonstreert inzake de christelijke zedenleer niet symbolisch is voor zijn stofbeheersing in alle zaken waarover hij in de krant bij gelegenheid zijn gedachten laat gaan. Natuurljk is de Groene Amsterdammer niet specifiek een plaats waar men deskundigheid over zoiets verwacht, maar ik heb wel lang verondersteld dat dit medium over alle zaken waarover het spreekt ernstig en met kundigheid voor de dag wil komen. Maar Sander Pleij, die misschien ook zelf wel ooit binnen het bereik van de christelijke vorming en opvoeding heeft verkeerd - wie niet immers binnen onze christelijke staat en maatschappij? - spreekt over de zeven doodzonden. Hij bedoelt daarmee wat volgens de leer de zeven hoofdzonden zijn, te weten, volgens de katholieke catechismus: hovaardigheid, gierigheid, onkuisheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid. De vier zedelijke hoofddeugden die ertegenover staan zijn: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. Deze zonden en deugden krijgen het predikaat hoofd-, omdat ze, elk op eigen wijze, de bron zijn van menigten van deugden en goede daden, respectievelijk van zondigheid en zonden. Een doodzonde daarentegen - die in de orde van het goede geen tegenhanger heeft - is een kwade daad waardoor een mens zijn staat van heiligmakende genade verliest, waardoor hij als voor God afgeschreven beschouwd moet worden. Een dagelijkse zonde - het tegenovergestelde van de doodzonde - is aan God ook wel onwelgevallig natuurlijk, maar ze voert niet tot absolute verwerping in de eeuwigheid. Sterft iemand met een doodzonde op zijn geweten, dan is hij voor eeuwig verloren. Voor een katholiek jongetje - dat ben ik zelf lang geweest; over meisjes kan ik niet oordelen - was het onderscheid tussen die twee van levensbelang, om het zwak uit te drukken. Vooral als het ging om die onkuisheid, waarover je nooit het fijne hoorde, alleen maar dat het werkelijk het allerslechtste en allersmerigste was wat je je maar kon voorstellen. En geestelijke zonden van onkuisheid (het negende gebod) waren dan ook nog eens even erg als lichamelijke. Wat die lichamelijke precies inhielden bleef al zo duister bij die catechismuslessen. En die andere speelden zich in je kop af. Daar had je dus al helemaal geen precies idee van. Tussen haakjes (om al te gevoelige zielen te beschermen tegen de vreze alleen al die door zulk een gedachte tevoorschijn geroepen wordt): de heiligmakende genade wordt hersteld door een volmaakt berouw of door een rouwmoedige belijdenis in de biecht, gevolgd door de absolutie. Een volmaakt berouw is een berouw dat niet voortkomt uit vrees voor de hellepijn of anderszins geïnspireerd wordt door eigenbelang van de zondaar, maar dat voortvloeit uit treurnis vanwege de belediging van de oneindig goede en volmaakte God. Als ik Sander Pleij wil corrigeren, moet het natuurlijk wel een beetje grondig gebeuren.

De aanleiding van het stukje in De Groene (17 jan 2004) is het feit dat iemand van mening is geworden dat de lust, "een van de zeven doodzonden" zegt Pleij, geen zonde is maar een deugd. Hij is het daarmee kennelijk eens en werpt de vraag op of de zeven "doodzonden", opgesteld ("opgesteld" !) in de zesde eeuw na Christus, nog relevant zijn in de 21ste eeuw. Daar komt hij dan niet zo goed meer uit en hij loopt uiteindelijk zelfs verloren in een paar dwaze en weinig terzake doende opmerkingen over het feit dat de leraar in Texas (USA) niet tegen zijn leerlingen mag zeggen dat ze een condoom mogen gebruiken.

Je hoeft voor mij natuurlijk niet te prediken dat we vandaag, ook als we onszelf nog katholiek zouden noemen, nog dezelfde opvattingen als in de zesde eeuw zouden moeten huldigen over de morele relevantie van de zeven hoofdzonden. Maar als je erover praat, praat dan over de spirituele levensbeschouwing die zich daarin vroeger uitdrukte. Die idealen van ascese, abstinentie, van het verlangen om ontbonden te zijn, niet meer gevangen in de kerker van stoffelijkheid en lichamelijkheid. Van nederigheid, bescheidenheid, matigheid, vrijgevigheid, verdraagzaamheid, aanvaarding, armoede. Ik vind dat halflacherig gedoe van Pleij maar irritant.

Jan van Bakel, 16 januari 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven