Jan van Bakel



Prachtige details


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Nu schrijf ik iets over een gedicht van Rutger Kopland. Niet dat ik U iets nieuws zou moeten vertellen over wat hij schrijft in zijn gedicht met de titel Groen uitgeslagen. Dat kunt u immers zelf evengoed lezen als ik dat kan. Wie weet zelfs veel beter. Mij gaat het erom uw aandacht te vragen voor wat ik bij hem lees. Dat is dus geen zaak van literatuurgeschiedenis of literaire kritiek. Misschien zelfs niet van poëtische analyse. Wat ik lees en wat ik opschrijf kan geen enkele pretentie hebben voor wetenschap en zeker ook niet voor de poëzie van Rutger Kopland, voor wat ze betekent of voor waar ze over gaat. Het enige met zekerheid waar het hier om kan gaan is mijn eigen interpretatie en datgene wat ik bij hem lees. Houdt dat dan geen pretentie in? Ik zou denken van niet. Het recht van de lezer is de interpretatie. Voor zover dat een persoonlijke aangelegenheid is is die haar eigen verantwoording en legitimatie. Misschien mag je zeggen: hoe meer interpretaties hoe beter. Maar ik laat de mogelijkheid open dat u deze of gene meer waardeert dan een andere. Maar dat geldt vanzelfsprekend niet voor mij. Hoewel ik het zou respecteren als uw interpretatie geheel en al van de mijne afwijkt. Wat mij natuurlijk wel erg zou verbazen. Mochten mijn gedachten hier of daar dicht bij de uwe komen, zoveel te beter. Ziehier de vier strofen.

    Groen uitgeslagen

    Ze zijn er een beetje bij blijven
    liggen, die duizenden gedichten over
    de oude, beschimmelde dingen. Maar

    vanuit de trein weer zulke ontroerende
    moestuinen gezien, met peulen, bietjes,
    de piepers voor de winterdag, alles in
    een groeizaam regentje, het fietsen-
    schuurtje waar vader achter tegen plast.

    Grootmoeder weer begraven. Het mistte
    vaag en de zon scheen vaag en er was
    niets meer aan te doen, alles was
    betaald. Eenmaal gaan we allemaal
    werd er gezegd. Om te huilen zo mooi.

    In een rivier deze zomer hele grote
    gladde en groen uitgeslagen rotsblokken
    gezien en bevoeld met net zulke prachtige
    details als bij jou,
    wel van steen natuurlijk.

De dichter kijkt terug op wat lijkt een beetje 'n lange periode van geringere dichterlijke arbeidzaamheid. Van "die duizenden gedichten over / de oude beschimmelde dingen" is de laatste tijd niet veel terecht gekomen. "Ze zijn er een beetje bij blijven / liggen". De dichter denkt er wat peinzend over na. "Die duizenden". Het bekende, vertrouwde project kennelijk. Zijn eigen werk, zoals zich dat, eeuwig en altijd hetzelfde, blijft voltrekken. Zijn dichterlijke belangstelling en geboeidheid geldt altijd hetzelfde. Altijd dat oude. Herinneringen. Nooit iets van nu, koud, helder, hard, waarneming, feit. Nee nee, altijd het vroegere, het vergane zelfs, schimmel. Iets wat verweg is van alles en iedereen. Of, zoals elders staat: "de stoel voorgoed laten staan in de regen". Wel dingen van ons, die onze herinneringen dragen, maar vergeten, hun verbanden verloren. Je moet er goed naar kijken om te zien wat ze allemaal eigenlijk symboliseren, wat ze betekenen, wat het allemaal was. Geluk? Dat werk, die gedichten, dat is er allemaal een beetje bij blijven liggen. "Maar", zegt de dichter dan, en dat is een moeilijk maar. Moeilijk, omdat er nu twee mogelijkheden zijn. Ofwel hij gaat zeggen dat daar nu een einde aan komt, ofwel er volgt een uitleg waarom dat niet anders kon, en wat van dat blijven liggen de oorzaak is geweest. Dat er misschien iets anders is geweest dat de aandacht vroeg. Dat er iets anders is gekomen waarnaar zijn gedachten zijn uitgegaan. Maar hij doet het één noch het ander. Hij vertelt gewoon dat hij - vanuit de trein nog wel zodat alles niet ongrijpbaarder zou kunnen zijn - weer van die ontroerende volkstuintjes heeft gezien. Het is voor niemand te begrijpen, en toch weet je direct wat hij bedoelt. En je weet ook onmiddellijk dat hij nu weer terug is waar hij was, bij die oude beschimmelde dingen. En dus bij dat werk, die gedichten. Alles verklaart dus zichzelf.

Wat moet de lezer nou na de tweede strofe? Hij denkt: ja, inderdaad, dat is te begrijpen, als je zo uit de trein die tuintjes ziet in zo'n groeizaam regentje, dan is alles plotseling terug, daar is niets tegen bestand. Maar in de derde strofe opent zich plots toch weer een heel ander perspectief. "Grootmoeder weer begraven" is immers heel iets anders dan "weer zulke ontroerende / moestuinen gezien". Nu gaat het niet om het hernemen van het oude werk met de oude motieven naar aanleiding van nieuwe confrontaties. Hier een terugkeer in de herinnering naar een vroegere gebeurtenis van dat type. Ook dat moet begrepen worden natuurlijk als een voortzetting van "Ze zijn er een beetje bij blijven / liggen, die duizenden gedichten". Er is dus geen nieuwe gebeurtenis nodig om de dichter terug te voeren naar zijn motief van de "oude beschimmelde dingen". Die dingen zelf keren in hem terug en roepen onder zijn pen het oude motief weer op. Hij argumenteert niet daarover. Zijn chaotische gedachtegang voert hem mee en brengt de dichtregels voort. Van volkstuintjes naar de begrafenis van Grootmoeder, "om te huilen zo mooi". De lezer denkt: zo mooi omdat het om te huilen is, om te huilen omdat het zo mooi is.

Even moeilijk situeerbaar als de vorige strofen in hun onderlinge verbanden is de plaats van de vierde strofe in verhouding tot het voorafgaande met zijn motieven en structuur. Hier geen herinterpretatie of herbeleving van ontroeringen uit het verleden, maar de revelatie van een niet eerder tot poëzie gestold feit uit die baaierd. Ook weer zo'n oud beschimmeld ding? Er lijkt geen verband met het vorige zou je zeggen, maar misschien is het wel de totale laatste allesopenbarende samenvatting van het wezenlijke van al die verborgenheid tezamen. Geen enkele poging wordt gedaan om de rotsblokken in de rivier voor te stellen als iets van "de oude beschimmelde dingen" en de ontroeringen van de dichter daarbij. Er staat geen "en" en geen "weer". Dit is iets nieuws, niet eerder ervaren, niet eerder bevoeld, maar toch van eenzelfde smaak. Een waarneming - beter: de herinnering daaraan - in gepeins van een samenzijn met "jou". Niet anders dan een vluchtige associatie van die "prachtige details" van de rotsblokken met die andere vormen, ditmaal "van steen natuurlijk".

Ik heb een dag lang geprutst en gepeuterd aan deze regels. Maar het blijft weinigzeggend. Misschien moet u dat gedicht nog maar eens overlezen.

Jan van Bakel, 20 januari 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven