Jan van Bakel



Het denken en het doen


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Als je het op grote schaal beschouwt zie je dat de dieren zich aanpassen aan de omgeving waarin ze leven. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor de mens, want hij is een diersoort als andere, gekenmerkt alleen door een klein foutje: hij denkt na. Niemand weet - voor zover ik weet - hoe dat ontstaan van intelligentie op zodanig hoog niveau dat het reflexief werd, historisch in z'n werk is gegaan. Daardoor zijn we in een soort van eeuwige recursiviteit geraakt: we kijken naar onszelf om te begrijpen wat we doen en we doen allerlei na raadpleging van ons oordeel omtrent wat er zou moeten gebeuren. Handelend zoeken we naar een optimaal oordeel en oordelend aarzelen we omtrent ons doen en laten. En dat alles moet zich hebben ontwikkeld in wisselwerking met de omgeving waarin we leefden, zowel het fysische als het sociale milieu. Als dat iets anders is. Zolang die reflexiviteit en recursiviteit nog niet waren ontstaan als product van de evolutie, ging alles nog zijn natuurlijke gang. Dit wil zeggen dat alles zich tracht te handhaven ten koste van alles. De enige wet is die van het zelfbehoud. Verder mag je het zo stellen dat de ontwikkelingen in het groot nog niet beïnvloed werden door wat er op kleine schaal van werd gevonden. Dat dat tenslotte ergens wel gebeurt wordt veroorzaakt door reflectie: moet dat allemaal zo of kan het anders? Beter? En zo ontstaat de wijsbegeerte in haar eigen omgeving van het menselijk brein: goed en kwaad en alle vragen die daarmee samenhangen.

Als ik voorstel om de wijsgerige vraag naar de verhouding tussen denken en doen vooral en ten principale te stellen op het niveau van het individu, het IK, is dat dan juist? Er worden overal en altijd weer argumenten opgevoerd ten gunste van het idee dat je een mens principieel niet adekwaat kunt beschouwen zolang je hem als individu beziet. Alles zou vooreerst binnen de sociale omgeving moeten worden beschouwd. Dat is niet mijn idee. Mijn idee is: het centrum van de werkelijkheid (de wereld) is de mens die oordeelt en handelt. Daarvan ga ik uit. Het probleem van de verhouding tussen doen en denken is daarom te analyseren op het niveau van de mens in het algemeen en niet op het vlak van zijn sociaal functioneren. Het is dus een zuiver filosofisch probleem en geenszins iets voor sociale of cultuurfilosofen. Ik wil het hebben over het filosofische probleem van de verhouding tussen het handelen en het denken, in het verband van de vraag van Safranski Wieviel Wahrheit braucht der Mensch?. Een niet onbelangrijk punt daarbij is het inzicht dat er geen menselijke vrijheid bestaat. Het betoog van Safranski dwingt mij tot dit alles. Ik weet niet waarom, maar misschien is iemand ermee gebaat.

Het is een ervaringsfeit dat je altijd bezig bent te leven in het heden. Je bent voortdurend bezig iets te doen, dat wil zeggen je beweegt. Eventueel zit je stil voor je uit te kijken, denkend. En altijd neem je jezelf waar. Wat je eigen waarneming betreft is het maken van een keuze niet minder een feit dan het breken van een been of de inslag van de bliksem. Ook het tevoorschijn komen van de keuze is even verrassend als die van het licht van de bliksem. Beide typen van feiten, die uit de 'keuzevrijheid' en die uit het 'fatum', verschillen voor de eigen waarneming niet wezenlijk. Een 'vrije keuze' is ook niet minder verrassend: je wist er tevoren niet méér vanaf dan van de volgende bliksemslag. Beide zie je gebeuren, maar je kon ze geen van twee voorzien. Alles wat je doet - of denkt, want dat is van een bepaald standpunt beoordeeld ook een vorm van handelen - voltrekt zich dus gelijkelijk en alles heeft gelijkelijk een duistere herkomst. Je kunt er nooit achter kijken. Je kunt dus van een 'keuze' evengoed zeggen dat haar basis vrijheid is als dat ze noodzakelijk voortvloeit uit je ingeboren eigenschappen. De wijze waarop een 'keuze' zich plotseling openbaart aan je zelfwaarneming verschilt bijvoorbeeld ook niet van de manier waarop de oplossing van een moeilijke som je plotseling voor de geest staat. Zoiets valt je ook op raadselachtige wijze in. Waarop berust dan ons concept van vrijheid? En als er geen enkele grond is voor dat concept, waarom meent een mens dan dat hij zonder idee van vrijheid niet zou kunnen leven? Bij deze voorstelling van zaken past de toelichting dat ik geenszins bestrijd dat een mens een directe ervaring van keuzevrijheid-voor-zichzelf kan ondervinden. Ik stel alleen dat hij naar de oorzaak van zijn keuze zou moeten zoeken en zijn wil zou moeten vragen waarom hij die keuze maakt.

In de herinnering van de mens omtrent zijn verleden, zo goed als in de ervaring van zijn actuele handelen in het (altijddurende) heden treft hij dingen aan die zich geheel en al bevinden buiten het gebied waar hij zijn eigen vrijheid van keuze localiseert. In alles wat er is en gebeurt is er immers veel wat buiten hem om gaat. In het verleden herinnert hij zich dingen waaromtrent hij, totdat hij 'koos', een 'vrije' keuze had, maar die intussen geworden zijn tot (herinnering aan) harde feiten, waaraan de vrijheid niet meer kleeft. In het heden doet zich dat feit van verharding van vrijheid tot feit voortdurend van minuut tot minuut, van seconde tot seconde voor. In het heden sublimeert de vrijheid tot feit. Wat open was valt dicht. De onderscheidenheid van mogelijk en onmogelijk lijkt een definitie van het nu. Het punt waar dat zo is is het enige waar in de wereldgeschiedenis de vrijheid - of wat daarvoor doorgaat - huishoudt. Het is trouwens ook het enige waar de geschiedenis zich afspeelt met haar fataliteit.

Voor wie de gedachte van de menselijke vrijheid huldigt is het nulpunt-NU de plaats waar in een onontwarbare dooreenmenging 'vrije' handelingen en noodzakelijke gebeurtenissen plaatsgrijpen. Het loont de moeite eens precies te analyseren wat er vrij en wat er noodzakelijk (fataal, natuurnoodwendig etc.) is aan iemands handelingen. Bijvoorbeeld wanneer hij op een ijsbaan is en het dak hoort kraken. Het lijkt al te simplistisch te stellen, dat alleen het besluit tot zelfredding de 'keuze' is en heel de rest der handelingen berust op automatismen. Wat is ertegen om ook bepaalde details uit de vlucht- en redhandeling als 'vrije' keuzes te interpreteren of de totaliteit van het gedrag als zuiver dierlijk te karakteriseren. Maar wat daar ook van zij, het NU lijkt in ieder geval een punt waar in razend tempo vrijheid en fatum als in een tombola loten om de beslissingen over het handelen respectievelijk gebeuren.

Zo ligt er een raadselachtige grens tussen het gebeuren en het handelen. Naar gelang we het begrip en de ervaring van 'vrijheid' meer trekken naar het vlak van het fatale zal het verschil tussen het ene en het andere kleiner worden. Zelfs binnen het eigen menselijk lichaam spelen zich processen af die autonoom zijn als natuurgebeurtenissen en waarvoor de eigen vrije beslissing niet als grond kan worden voorgesteld. Voor mijzelf plaats ik liever alles wat we rekenen tot het 'vrije' menselijk handelen binnen het gebied der natuurgebeurtenissen. Het verschil tussen oorzaak en motief dient te vervallen, zoals uitvoerig werd geargumenteerd door Arthur Schopenhauer in De vrijheid van de wil (W.B. 1989). Het menselijk handelen is dus gebeuren. Een hiernaast noodzakelijk aansluitend betoog over een andere interpretatie van de menselijke verantwoordelijkheid, ook te vinden in het werk van dezelfde auteur, laat ik rusten omdat het niet meer dan van zijdelings belang is wanneer het oordeel over de 'vrijheid' afgerond is.

Safranski, die zoekt naar wat een mens aan 'waarheid' nodig heeft om zijn leven te kunnen leven, glijdt in het verloop van zijn betoog met zijn waarheidsbegrip hoe langer hoe verder weg uit de filosofie in strikte zin. Het wordt iets als een innerlijke overtuiging omtrent moraliteit en zinvolheid die hem in het leven overeind houdt, de ene mens overigens op geheel andere wijze dan de andere. Zijn betoog mondt uit in een slothoofdstuk over vrijheid, veeleer de Platoonse dan die van Schopenhauer uiteraard. In de lijnen van de laatste is er niettemin wel een antwoord mogelijk op de vraag van Safranski. Het zou ons lang bezighouden en ver voeren als we daar al het nodige voor in het midden zouden brengen. Maar ik wil u toch een idee geven van wat ik daarover voor mijzelf bedenk. De mens is zichzelf tot lot. Hij denkt dat hij zichzelf heeft gevormd tot de persoon die hij is met de overtuigingen die hij koestert, maar het lot bepaalt zijn geschiedenis en zijn ervaringen. Die geschiedenis is zijn lot, zoals ze gedeeltelijk ook het lot van anderen is. Zoals die anderen op hun beurt die geschiedenis ook weer mede bepaald hebben, maar niet anders dan als dragers van hun eigen lot en hun eigen aard, ook weer verkregen uit een lot en een duizendjarige geschiedenis. Wij moeten niet de geschiedenis willen veranderen. Wij weten vooreerst niet wat goed is en vervolgens zal alles door de menigvuldigheid van andere oorzaken dan dat ene dat, gedreven door ons eigen lot, onzerzijds aan de geschiedenis wordt toegevoegd, noodlottigerwijze 'verkeerd' worden. Verdraag dus wat er gebeurt, tot en met wat je zelf bent, want dat is de gebeurtenis die je het meest raakt. En weet dat alles wat gebeurt - en daar hoor je zelf bij - uiterlijke dingen zijn die in zekere zin toch altijd extern blijven aan wat je ten diepste zelf bent, even afgezien van alles wat er gebeurlijk aan je is.

Zo, dat is meer dan ik had gedacht.

Jan van Bakel, 16 februari 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven