Jan van Bakel



Ondroombaar


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Waar ik moeite mee heb in het voorjaar is die kleine vogeltjes die ik hoor zingen ook werkelijk met het oog te vinden. Als ik ze eenmaal in beeld heb, zie ik ze natuurlijk zo scherp als maar kan. Geen grote vage vlek waarvan je niet weet waar het ding dat je ziet precies begint en waar het ophoudt. En dat is typisch het probleem dat je met het oor wel hebt: je weet wel of iets vóór of achter je te horen is, maar hoever precies naar rechts of naar omhoog of omlaag blijft onduidelijk. Als je naar een bepaald punt kijkt en je vraagt je af: kijk ik nou zoveel als maar mogelijk is nauwkeurig naar het punt waar het geluid vandaan komt, en je bent geneigd dat te beamen, dan zie je toch nog altijd dat beestje niet zitten. Theoretische reflectie is dan het noodzakelijk gevolg. Waarom geen vage vlekken voor je oog en wel voor je oor? Immers, als je het geluid uit vage onbestemde richtingen hoort, moet je wel concluderen tot onscherpte. Als je het gehoorde zou omzetten tot een zichtbaar beeld - zoals ze doen in de astronomie met ultra- of infravisuele straling - en het vogelgeluid was groen, dan zou er een heel groot vaag groenachtig vlak te zien zijn. Gebrek dus aan oplossend vermogen. Je kunt bij geluid niet "scherp stellen" zoals je dat met een telescoop wel kunt. Wat gek eigenlijk. Ligt dat aan de geluidsgolven naar hun aard of komt het door je ingebouwde geluidsapparatuur?

En er is nog een kwestie. Een lichtbron, dat wil zeggen iets wat zichtbaar is - en dat wil weer zeggen: iets wat licht produceert ofwel weerkaatst - moet zover de ruimte reikt zichtbaar zijn, want er is geen andere belemmering voor het licht denkbaar dan iets wat geen licht doorlaat en zoiets is per definitie het tegenovergestelde van ruimte. Zover de ruimte reikt, reikt het licht. Het licht kan op zijn reis door de ruimte niet uitsterven. Maar waarom is het snachts dan donker? Bekend klassiek probleem, waarop ik hier niet kan ingaan. En wat het geluid betreft: kan dat wel uitsterven? Jazeker kan dat, dat weten we allemaal als we zelfs maar eventjes echt ons verstand laten werken. Daar heb je geen lessen in "natuur" voor nodig. Geluid is trilling van materie, en als die materie lucht is die de hele dag rondom ons staat als een grote bak water waarin we zwemmen en die ook tegen ons trommelvlies staat, dan trilt dat dus mee en dat is horen. Maar materie die trilt vraagt energie om dat te doen en alnaargelang geluid zich verbreidt gaat er energie verloren. En het houdt dus een keer op en één millimeter verderop is het "stil". Als dat niet zo zou zijn, zou een geluid dat ergens ontstaat bij zijn verbreiding doorheen die materie nooit verzwakken en we zouden in een baaierd van immense herrie leven. Dat zou de tegenhanger in geluid zijn van de immense helderheid bij nacht, waar het zoëven effe over ging. En je moet je dan eens indenken hoe het naar zichtbaar licht getransformeerde geluidsbeeld - waarbinnen dat zingende vogeltje - eruit zou zien. Niet meer afzonderlijk te onderscheiden. Alles wit als die niet bestaande heldere nachthemel.

Er is dus zowel groot verschil als enige overeenkomst tussen horen en zien, geluid en beeld. Zijn er nog meer van die dingen waar het oplossend vermogen een rol bij speelt? Ik denk aan twee dingen: vooreerst aan de ruimte. Wat de ruimte betreft wordt altijd gesteld, dat wij met onze eigen ruimtelijke maat ergens midden in de kosmos staan. Tien tot de tiende maal de maat van de menselijke gestalte voert naar de totale kosmos en tien tot de min-tiende maal datzelfde tot het allerkleinste wat bestaat. Zou het niet zo kunnen zijn, dat dat maar schijn is? Dat iets als een gebrek aan oplossend vermogen er oorzaak van is dat wij denken dat er ergens een einde is aan de kleinheid, juist zoals we ergens een einde denken aan de grootheid? En dat er dus ergens in de diepte van kleinheid weer een eindeloze reeks van kosmossen kan bestaan? Juist zoals er oneindig veel grootheid en uitgebreidheid kan bestaan waarin, aan de bovenzijde van de kosmos, ook weer kosmossen en superkosmossen zouden zijn? Geen grens aan het kleine en geen grens aan het grote? En wij met ons gebrek aan oplossend vermogen in ons denken alleen maar incapabel om ons zoiets voor te stellen, laat staan waar te nemen? Zou dat kunnen?

En wordt het dan niet noodzakelijk om ook eens na te denken over de tijd? Zouden we, de seconden tellend en afstrepend met de minimale bewegingen van de wijzers van de klok, niet feitelijk in grote stappen door de geschiedenis gaan en de eindeloze reeks van gebeurtenissen tussen alles wat we zien plaastgrijpen daarbij letterlijk over het hoofd zien? Dan liggen er dus eindeloze reeksen van gaten tussen alles wat zich in onze waarneming schijnt aaneen te rijgen. De veranderingen in ons lichaam, die nu al in zo onbespeurbaar langzaam tempo schijnen voort te gaan, zouden bij nauwkeuriger waarneming bestaan uit nog veel grotere reeksen van nog veel minder waarneembaar kleine stappen. De tijd zou bij een groter oplossend vermogen van tijdsbeleving eindeloos veel langzamer verlopen. Zouden we dan meer gelegenheid hebben om na te denken? Of zouden onze gedachten zelf langer zijn, langzamer, dieper misschien? U weet toch wat Maria Vasalis schreef:

    TIJD

    Ik droomde, dat ik langzaam leefde...
    langzamer dan de oudste steen.
    Het was verschrikkelijk: om mij heen
    schoot alles op, schokte of beefde,
    wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee
    de bomen zich uit de aarde wrongen
    terwijl ze hees en hortend zongen;
    terwijl de jaargetijden vlogen
    verkleurende als regenbogen...
    Ik zag de tremor van de zee,
    zijn zwellen en weer haastig slinken,
    zoals een grote keel kan drinken.
    En dag en nacht van korte duur
    vlammen en doven: flakkrend vuur.
    - De wanhoop en de welsprekendheid
    in de gebaren van de dingen,
    die anders star zijn, en hun dringen,
    hun ademloze, wrede strijd...
    Hoe kòn ik dat niet eerder weten,
    niet beter zien in vroeger tijd?
    Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

    (Parken en Woestijnen)

Maar hier is het een avontuur van één persoon tussen de anderen, bij wie alles gewoon is. Dat moet ook wel, want anders blijft het onwaarneembaar. Ondroombaar.

Jan van Bakel, 15 maart 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven