Jan van Bakel



De lege toekomst


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Bij doodsberichten, ja zelfs bij verhalen over gruwelijke moorden, word ik altijd verscheurd door tegenstrijdige gevoelens en gedachten. Ik heb er moeite mee erover te praten want het is werkelijk schandalig wat daarbij in mij omgaat. Iemand wordt in het achterhoofd geschoten ofwel door een roffel van een automatisch wapen van zijn fiets geslagen. Hij is dood voordat hij de kans heeft wat dan ook te overdenken bij die gebeurtenis. Hij heeft er absoluut geen weet van. Er kan bij de getroffene geen spoor van treurnis, spijt of ellende bestaan over het moorddadige feit van zijn afscheid uit de wereld. Maar waarvandaan dan die afschuw en veroordeling van de zijde van de maatschappij? Er is een mens vermoord. Iemand wie het leven tot op zekere hoogte lief was, in elk geval zodanig dat hij er niet aan zou moeten denken het te verliezen, laat staan door zo'n afschuwelijke moord. Maar achteraf vormt hij geen instantie meer waar het leed gevestigd is of het recht op wraak of rechtsherstel zou kunnen berusten. Hij bestaat niet meer en praten over zijn ellende is ijdel. Maar waarom is moord dan zo erg, zou je kunnen vragen? Zeker: wanneer het slachtoffer tevoren was bedreigd, zodat hij een prooi werd van doodsangst, was er een menselijk wezen dat ernstig kwaad was aangedaan. Maar als hij totaal werd verrast en dus geen moment slachtoffer heeft kunnen zijn? Waarom is het dan erg? Of is het dat alleen voor de evenmens? Misschien is díe in ellende gebracht, omdat hij moet vrezen dat zo'n lot ook hem kan treffen, wanneer het zomaar wordt toegelaten. Maar om de vermoorde zelf als persoon of historisch verschijnsel hoeven we toch niet te treuren? Eerder mogen we verzuchten dat er weer een hoop ellende minder is in de wereld. En is het bij gewone gestorvenen zoveel anders? Maar ik weet best, dat het schandalig is zoiets te zeggen. Honds zelfs.

Hoe bizar dit allemaal klinkt, toch is er alle reden voor de gedachte dat wij na onze eigen dood geen locaties van leed of verdriet meer zullen vormen. We kunnen het sterven vrezen als gebeurtenis, maar het lijkt verstandiger om te bedenken dat alleen het vooruitzicht van het einde ellendig kan zijn. Als je begrijpt, dat je niets van je eigen dood ooit zult beleven, zie je ook in dat ellende, behalve misschien in de vorm van ziekte en lichamelijke kwellingen - maar die maak je ook mee zonder dat de dood aan de orde komt - de gewone verschijningsvorm van het leven is dat je dagelijks meemaakt. En het is ook niet erger dat de dood vandaag komt dan dat hij nog twintig jaar op zich laat wachten. Je bent wel zo laf om te hopen dat het nog wat zal duren allemaal, maar als het er feitelijk op neer zal komen dat het leed dat leven heet je alleen maar langer zal kwellen, dan is er weinig reden om te hopen dat je morgenvroeg nog wakker wordt. Tenzij uit medelijden met anderen natuurlijk. Waarom toch eigenlijk dat verdriet om de dood van een ander, met de schijn dat het om hém gaat. Je hoort wel eens uit de mond van eenvoudige mensen die met het lot van een ander zijn begaan: "Hij zou er zo graag nog geweest zijn".

Nog veel gekker en onbegrijpelijker is het wanneer iemand zich laat kwellen door de gedachte aan die grote lege toekomst, waar hijzelf zal ontbreken en waar zelfs niemand zich zijner nog herinnert. Dat iemand kon schrijven:

    Want", zo besluit Geoffrey Batchen zijn boek, "deze foto's herinneren ons er aan dat herdenken weinig te maken heeft met het terugroepen van het verleden; het gaat altijd over het vooruitzien naar die verschrikkelijke, in gedachten verbeelde, lege toekomst waarin wijzelf zullen zijn vergeten".
Dat is allemaal wel zeer buitensporig. Het gaat hier om een blik naar het verleden - in het verhaal van Kousbroek die het citaat plaatst in een opstel over bepaalde fotoschilderijen, "evocaties van rouw, weemoed en verlies" (NRC CS, 26-03-'04). Hij presteert het om zelfs aan dat verdriet bij zo'n terugblik niet genoeg te hebben, doordat hij het namelijk interpreteert als de verschijningsvorm van het allesovertreffende leed van "de eeuwen dat wij er niet meer zullen zijn noch ooit meer herinnerd zullen worden". Dat leed bij de aanschouwing van een betreurd verleden kan reëel zijn, maar de interpretatie is melodramatiek. Want zoals wij na de dood geen menselijke vestigingsplaats van leed meer zullen zijn, zo is er evenmin een toekomst, laat staan een leegte waarin wij niet meer bestaan in herinnering. Zo dwaas als het zou zijn te treuren over de veertien miljard voorbije jaren, waarin wij noch herinnerd noch voorzien konden worden, even weinig reden is er om ons zorgen te maken over zulk een toekomstige leegte. Allemaal onwijsheid en waan.

Jan van Bakel, 28 maart 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven