Jan van Bakel



Over de dankbaarheid


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Min of meer terloops heb ik laten weten dat ik enige afschuw koester ten opzichte van de deugd der dankbaarheid. Dat gebeurde in mijn beschouwing over de misplaatstheid van dankbaarheid in het hoofd van een agnost tegenover een of andere persoonlijke instantie die oorzaak zou zijn van het bestaan en alles waarover we ons in verband daarmee kunnen verheugen. Ik denk dat niemand dit laatste standpunt zal willen aanvechten, maar is dat op zichzelf voldoende grond om een afschuw te hebben van dankbaarheid in het algemeen? Om u niet te nopen tot het opslaan van andere teksten wil ik herhalen wat ik onder dankbaarheid versta. Dankbaarheid is «een gevoel (een emotie dus) van blijdschap over enige toestand die jou raakt of betreft, met de erkenning in blijdschap van de oorzakelijke verhouding van iemand (dus altijd een persoonlijke instantie) ten opzichte van die toestand bij jou». Dankbaarheid is altijd tot personen gericht. Je kunt niet dankbaar zijn voor iets waarbij geen persoon met edele bedoelingen voor jouw welzijn en geluk in het spel is. Wel kan een kind dankbaar zijn voor de liefde van zijn ouders, ouders voor de ijver en de onderdanigheid van hun kind. (Oei!) Zodra iemand dankbaarheid uitspreekt - meestal uitzingt - voor iets als het opkomen van de zon of de bloemenpracht van de natuur, dan bevinden we ons in de sfeer van de religie. Het absolute summum is: danken dat ik danken mag.

Maar ik moet uitleggen wat er tegen al dat dankjewel is. Eerder heb ik mijn best gedaan om af te rekenen met de deugd van gehoorzaamheid en de hokuspokus die onze Moeder de Heilige Kerk daaromheen heeft opgetrokken tot systematische onderwerping van vrije mensen. Welnu, de leer omtrent de deugd der dankbaarheid is een niet minder kwalijk brouwsel. De prediking der dankbaarheid overtuigt de mens van zijn nietswaardigheid. Dankbaarheid is het zusje van de nederigheid. Het allereerste wat een mens zich bewust moet zijn is dat hij niets dankt aan zichzelf en in alles afhankelijk is van anderen, die het altijd beter willen en goed bedoelen, die zijn welzijn beogen dat hij in zijn onbeduidendheid niet in staat is te behartigen of zelfs maar te begrijpen. Altijd heeft hij alles te danken aan anderen. Dat geldt voor alle mensen. Niemand kan zich beroepen op eigen macht of verdienste. Zelfs het eigen inzicht moet verschrompelen tot het besef van superioriteit van andere instanties en uiteindelijk natuurlijk van God alleen.

Gelukkig voor onze taal en cultuur kleeft al die nonnigheid en truttigheid niet vanouds aan het woord dank. De oorspronkelijke betekenis is iets als Zin, wil, neiging, gezindheid (WNT) of Gedachte, meening, het denken; zijn, wil (MnlWdb). Dat leeft nog voort in uitdrukkingen als tegen wil en dank. Het gaat trouwens ook niet zozeer om het woord of om zijn betekenis, maar eerder om dat aanpraten en voorhouden en beleren en aansmeren. Al dat kwalijks is daarom niet te beschouwen als een oerfout maar stamt direct uit onze moderne beschaving. Het is leerzaam om 's zondags de eindeloze kerkelijke liederen op de teevee te beluisteren. Of, beter nog, om eens langs het internet te grasduinen voor een helehoop truttig en onnozel gestamel. Geen enkele uitspraak met dankbaar of dankbaarheid die boven de bewaarschoolstijl uitstijgt. Behalve wat Jan Marijnissen laat lezen: Ouderen moeten niet dankbaar zijn, maar eisen stellen. Zo mag ik het horen.

Jan van Bakel, 3 juni 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven