Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Ik herinner het me nog levendig: toen Pius XII overleed was mijn eerste gedachte: die zal
snel worden heiligverklaard. In mijn voorstelling had hij het karakter van een
stille asceet. Een mager, scherp getekend gezicht. Aristocratische gestalte.
engelachtig van gebaar en geste als hij op hoge schouders werd omgedragen in zijn draagstoel
door de Sint Pieter, zoals ik hem had gezien in het heilig jaar 1950, toen wij met de
Romereis van de Nijmeegse studenten op bedevaart waren gegaan. Achteraf, zoveel jaren achteraf,
begrijp ik mezelf niet meer en heb ik meer waardering gekregen dan ik ooit verwacht had
voor de blijkbaar toch kritische geest van zijn opvolgers, die vooreerst door de keuze van hun namen
alle banden met hem hadden verbroken en zich vervolgens tot zo'n vergissing niet hebben verlaagd.
Dezer dagen las ik de studie van Pieter Godman Het Vaticaan en Hitler - De geheime archieven
(Spectrum 2004). Ik begon eraan met alle achterdocht die gewoon is geworden na
Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth, dat door Godman wel genoemd wordt (blz.216) maar
onder de naam "Hochbuth" en zonder de
eer van een vermelding in de beknopte bibliografie. Nu lijkt dat ik globaal een volkomen
mistekend beeld heb meegekregen. Ik ben geen historicus en heb dat boek zelfs niet gelezen
en daarom is alles wat ik erover
zou kunnen zeggen wellicht van onwaarde, maar bij Godman krijg ik een beter beeld
- zij het ook met schaduwzijden - van het doen en laten van Pius XII en niet minder
van zijn voorganger Pius XI (Achille Ratti), die - dit terzijde - door mijn vader was
aanschouwd en beschreven in 1933, dat andere heilige jaar.
Godman, die kon putten uit geheime Vaticaanse archieven, die uit vrees voor een mogelijke Duitse
bezetting van de Heilige Stad tijdens de oorlog naar Amerika in veiligheid waren gebracht,
geeft een duidelijk en genuanceerd beeld van de politiek van Paus en Staatssecretaris, Pius XI en
zijn latere opvolger Eugenio Pacelli, met hun al te formele en in mijn oog verwerpelijke
hoofdbelangstelling voor het concordaat dat met Duitsland gesloten was, en met voorbijgaan aan een
strijd met open vizier tegen rassenwaan en andere heidense denkbeelden.
Ik moet u zeggen dat ik niet begrijp hoe de door Jezuieten opgebouwde syllabus van dwalingen,
met name het racisme van Mein Kampf
jarenlang op de achtergrond kon blijven en in de encycliek Mit brennender Sorge
(maart 1937) nauwelijks ter sprake kwam.
Vooral voor Pius XII bestond er eerst en vooral een grote vrees om de Führer voor het hoofd te stoten.
Misschien speelde daarbij op de achtergrond nog wel mee wat de «bruine bisschop», Alois Hudal - 12
items in de bibliografie - met zijn pogingen tot bemiddeling tussen nazisme en de Roomse Kerk
allemaal in het midden had gebracht. Een sterk punt voor beide pausen is dat die streber
het niet ver geschopt heeft.
Godman behandelt niet uitvoerig wat Pius XII allemaal heeft gedaan en nagelaten in de jaren
1940 - 1944. Wel kritiseert hij op zijn laatste pagina's sterk zijn zwakke positiebepaling, die
altezeer werd geïnspireerd door pogingen om eerst en vooral het concordaat met Duitsland te redden.
Hoezeer deze tekenen van gebrek aan moed ten onrechte miskend zijn realiseert men zich pijnlijk
wanneer men herleest wat Anton van Duinkerken na het conclaaf van 1939 -
waar Pius XII werd gekozen - te zijner eer dichtte onder de titel Pius de Twaalfde.
Het slot daarvan luidt:
(...)
De Paus van Rome,
Zegt vrede toe aan wie rechtvaardigheid
Verdedigend, zich voor geen staatszucht buigen;
De vrede vraagt rechtvaardiger getuigen
Dan angst of nijd.
(Tobias met den Engel, Spectrum z.j. 57).
Jan van Bakel, 22 juni 2004
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
Terug naar boven